In 1986 werd Kathy Ackers roman Blood and Guts in High School verboden in Duitsland. Acker werd ervan beschuldigd dat ze incest en pedofilie goedkeurde en was volgens het vonnis onfeministisch omdat de roman een beeld van de vrouw schetst dat niet voorbijgaat aan ‘mannelijke fantasieën’. Ackers personages zijn meestal jonge vrouwen of tieners die gevormd worden door hun leraar, vader of vriendje, die hen vaak op een gewelddadige manier inwijden in seksualiteit en vreemde talen. In hun onontwikkeldheid vragen de pubers zich regelmatig af of we ‘werkelijkheid kunnen kennen zonder taal’ of ‘hoe het universum werkt’ terwijl ze worden verkracht, meegevoerd worden naar een bordeel of in bed liggen met hun vader. In Blood and Guts in High School is het hoofdpersonage Janey afwisselend dochter, geliefde of escort voor mannen die haar vader, leraar of pimp zijn. Seksuele objectivering vormt een existentiële crisis voor Janey: ze kan zichzelf niet los zien van de blik die haar definieert.
De Duitse autoriteiten veroordeelden niet alleen de vermeende schadelijke vormen van seksualiteit; ook het experimentele karakter van de roman werd als problematisch gezien. Blood and Guts in High School is grotendeels geplagieerd uit andere teksten (al verbergt het dit plagiaat niet), het narratief verandert continu van tijd en plaats, binnen een pagina of zelfs een alinea, en de roman staat vol tekeningen van genitaliën. Juist deze gefragmenteerde vorm, vond het vonnis, ondermijnt een humanistisch begrip van de roman als het genre van psychologische diepgang en ontwikkeling. In plaats van een roman wordt Blood and Guts in het vonnis een lachspiegel genoemd die de waarneming vervormt en verstoort.
Alhoewel met dit vonnis niet-reproductieve vormen van seksualiteit werden beoordeeld als schadelijk, hadden de rechters geen ongelijk over de obsessie met mannelijke macht in Blood and Guts en het lot van Ackers personages als seksuele objecten voor mannen. Tegelijkertijd duidt het duidelijke avant-garde-engagement van de roman op een geloof in de mogelijkheid het bewustzijn te veranderen door middel van kunst.

Op een mistige ochtend in februari reis ik van Brussel naar de universiteit van Keulen om Ackers persoonlijke boekenverzameling te bekijken. De archivaris die ik daar zal ontmoeten promoveert net als ik op Acker maar is al een paar jaar langer bezig. Licht nerveus over deze ontmoeting met een andere fanaticus repeteer ik in gedachten vast ‘mijn’ lezing van haar werk — het radicale pessimisme — en probeer ik te bedenken wat ik hem absoluut niet moet vergeten te vragen. Wat hoop ik eigenlijk te weten te kunnen komen door de boeken te bestuderen die ‘mijn’ auteur heeft gelezen? Leessporen te ontdekken in de boeken die ze las, veelzeggende aantekeningen te vinden, wie weet een foto, een gevoelige brief? Of verlang ik ernaar om een collega te vinden, iemand die net zo diep in het werk van deze ene auteur is gedoken?

In 1966 hield Susan Sontag een lezing over pornografische verbeelding in het werk van Georges Bataille, Marquis de Sade en Pauline Réages Histoire d’O. Sontag stelt dat bijzonder scherp naar voren komt dat de auteur afstand behoort te hebben tot haar onderwerp wanneer er over seks wordt geschreven. Er wordt van de auteur verwacht dat ze ‘voldoende afstand bewaart tot haar eigen obsessies’, zodat de weergave van seksualiteit als literatuur kan worden erkend. Volgens Sontag is die vereiste afstand echter niet de ware maatstaf voor literatuur. Het enige literaire principe dat ertoe zou moeten doen is het personage als structuur-element: als functioneel onderdeel van de tekst, niet als psychologisch diepgaand of moreel voorbeeld. In pornografie wordt dit principe — het personage als gereedschap — volgens Sontag het best zichtbaar. In die zin ligt pornografie dicht bij sciencefiction: beide genres zijn erop gericht om de lezer te desoriënteren en psychisch te ontwrichten. Vanaf de jaren zeventig was deze vervreemdende invloed van pornografie op de psyche een centraal probleem voor het feminisme in Noord-Amerika en in de jaren tachtig werd dit zelfs een juridische kwestie toen het debat over de wenselijkheid van censuur ging. Pornografie werd ofwel gezien als de structurele oorzaak van de onderdrukking van vrouwen omdat het de vrouw tot seksueel object maakte — het standpunt van de zogenaamde antipornografie- of procensuurfeministen —, of als een genre dat op een feministische manier toegepast kan worden en vrouwelijke seksualiteit juist bespreekbaar maakt — het standpunt van de propornografiefeministen die zich verzetten tegen censuur. De diepere spanning tussen de twee posities (pessimisme en optimisme) komt dus voort uit een meningsverschil over de mogelijkheid van nieuwe, betere representaties: is pornografie een structuur die geen wezenlijke veranderingen toelaat of kan een andere invulling van de pornografische verbeelding emancipatoir zijn? In deze debatten werd Kathy Ackers werk in eerste instantie van beide kanten aangevallen. In de jaren tachtig veroordeelden feministische critici haar omdat ze seksueel geweld zou reproduceren en vrouwen als onderdanig zou voorstellen. Ook al was Acker een vrouw die uitgebreid over vrouwelijke seksualiteit schrijft, haar werk kon moeilijk gemobiliseerd worden voor een ‘seks-positieve’ politiek, want de uitgebreide beschrijvingen van seksualiteit in Ackers werk leiden voor haar personages nooit tot bevrijding of emancipatie. Ackers romans draaien de probleemstelling zoals die geformuleerd werd in de pornografiedebatten (afwijzing of affirmatie van pornografische representaties) om. Ze bevraagt pornografie juist door seksistische scenario’s sterk te overdrijven en aldus te ironiseren. Bijvoorbeeld door clichés rond heteroseksuele romantiek te benadrukken, incestueuze relaties droog te behandelen en verkrachtingsscènes zo clichématig en simpel te beschrijven dat ze komisch en absurdistisch worden. Daar komt nog bij dat het feit dat het werk duidelijk geplagieerd is de lezer erop wijst dat deze scènes niet uit háár verbeelding komen. Met haar geplagieerde teksten over seksualiteit behandelt Acker de feministische crisis rond pornografie op het niveau van de literaire vorm. Ze weigert de lezer morele helderheid of een stabiele verteller te bieden. Daarmee opent haar werk een derde positie in het debat: geen compromis maar een representatie van seks die vervreemdt door de overbekende vormen van seksualiteit absurd te maken en zo kritiekloze consumptie van expliciete seksscènes te hekelen. Dat zij geen oplossingen of de mogelijkheid van veilige identificatie aanbiedt is een avant-gardestrategie waarmee ze zich onttrekt aan de beschuldiging van feministen dat ze medeplichtig is aan het patriarchaat of voor een apolitiek fatalisme pleit.

Susan Sontag stelt in haar essay dat juist de emotionele vlakheid van porno­grafie ruimte maakt voor de lezer. De afstand en vervreemding moeten volgens haar niet begrepen worden als een gebrek aan menselijkheid, maar als een uitnodiging: pas wanneer de tekst geen emoties voorschrijft ontstaat er ruimte voor de reactie van de lezer en daarmee ook kritische afstand. Sontag associeert deze vorm van afstand creëren met het surrealisme en de nouveau roman, waar mensen en objecten op gelijk niveau worden geplaatst en alles opzettelijk wordt vervreemd. Ackers literaire strategieën — emotionele vlakheid, gewelddadige seksscènes, cynisme, plagiaat — functioneren op eenzelfde manier: ze openen een ruimte waarin de lezer zichzelf moet positioneren. Haar fatalisme is niet passief, maar een actieve herziening van de relatie tussen tekst en lezer.

Als ik me door de carnavalsopwinding in het centrum van de stad heb gewerkt word ik op de campus ontvangen door de archivaris. We schuiven aan in de rij in de cafetaria. Hij vertelt dat Ackers persoonlijke boekenverzameling, zo’n zesduizend boeken, vier maanden onderweg is geweest per schip vanuit New York. De hoogleraar Amerikaanse geschiedenis in Keulen vernam via een kennis van Acker uit de bdsm-wereld in Londen over dit verweesde archief en wist via een bevriende diplomaat in New York goedkoop transport per containerschip te regelen.

In Blood and Guts in High School herschrijft Acker onder andere Nathaniel Hawthornes The Scarlet Letter (1850), een roman over zonde, schuld en straf in de zeventiende-eeuwse puriteinse samenleving. Het verhaal draait om Hester Prynne, een jonge vrouw in het koloniale Boston die een buitenechtelijk kind krijgt — een ernstige overtreding volgens de strenge morele normen van haar gemeenschap. Als straf wordt ze gedwongen een rode letter A op haar borst te dragen, die de zonde van overspel symboliseert. Ackers herschrijving van The Scarlet Letter is tegelijkertijd een beschrijving van Hawthornes thema’s, een kritische analyse van de hypocrisie van deze houding tegenover seks, én haar eigen ervaringen. Het zeventiende-eeuwse seksisme wordt hier in Ackers eigen grove taal herhaald:

De hotemetoten [top cop in Ackers tekst: mensen die literatuur tot orde dwingen] schreeuwen tegen Hester: ‘Afzichtelijk wijf.’ ‘Moet je dat afzichtelijke wijf zien.’ ‘Met wie heb je geneukt, afzichtelijk wijf?’ ‘Je bent toch wel een aardig afzichtelijk wijf, we weten best dat je niet met opzet zoiets weerzinwekkends hebt gedaan, vertel ons alsjeblieft met wie je hebt geneukt. Echt, dat zal je opluchten.’ Hesters man is een geleerde. Een geleerde is een hotemetoot omdat hij de wegen uitstippelt volgens welke mensen moeten leven om niet in moeilijkheden te komen zodat de maatschappij in stand blijft. Een geleerde is een leraar. Leraren vervangen levende gevaarlijke door doodse denkbeelden en onderwijzen die denkbeelden als de geschiedenis en de zin van het bestaan. […] Nu, in mijn kamer in New York, is de wereld gruwelijk en weerzinwekkend. Wat is er in Godsnaam gebeurd? Ik wil geen slaaf zijn. Ik wil geen hoer zijn. Ik wil de rest van mijn lange leven niet eenzaam en verstoken van liefde blijven. Ik moet erachter zien te komen hoe ik zo verziekt ben geraakt.
(vertaling Peter van Oers, 1986)

Ackers taal is hier niet zomaar provocatief, ze herhaalt op een hyperletterlijke manier de seksistische taal van de patriarchale macht om deze tot in het absurde bloot te leggen. Door te overdrijven en te herhalen worden de clichés rondom vrouwelijke seksualiteit niet alleen bevestigd maar zelfs uitvergroot. De obscene, mannelijke taal die Hester wordt toegeschreeuwd — het ‘afzichtelijk wijf’ — is vulgair, maar ook mechanisch in de herhaling door het boek heen: het draait om het afdwingen van bekentenissen en het disciplineren van vrouwelijke seksualiteit. Zonder overgang of aankondiging verandert de beschrijving van Hester in een vertelling in de eerste persoon, een stem die te hedendaags klinkt om aan de zeventiende-eeuwse Hester te kunnen toebehoren. Zo vermengt Acker haar eigen stem met het seksisme in Hawthornes roman. Acker plaatst de ‘geleerde’ vervolgens expliciet in deze machtsstructuur. De geleerde is de ultieme top cop: hij stelt de regels op, fixeert betekenissen en bewaakt de patriarchale status quo. Niet toevallig zijn in Ackers universum leraren, vaders en geliefden inwisselbaar — mannen die door taal en kennis de vrouw en het vrouwelijk lichaam definiëren en controleren. Voor Acker is de taal van geleerden een dode taal: een taal die objectieve kennis claimt, maar in feite dient om controle uit te oefenen. Tegenover die ‘dode’ taal stelt Acker een herhalende en gekopieerde taal die weigert helderheid te bieden en waarin grenzen tussen origineel en kopie, tussen haar eigen en andermans woorden, voortdurend vervagen. Acker heeft zich altijd in harde termen uitgedrukt over de academische wereld; ze bewonderde filosofen en schrijvers, werd verliefd op taalkundigen en wiskundigen, maar literatuurwetenschappers zag ze als de vijand van literatuur. Ze noemde literatuurwetenschappers neerbuigend ‘literati’ en ‘top cops’ omdat ze met hun geloof in autoriteit zouden bepalen hoe literatuur gelezen zou moeten worden en de tekst op die wijze ‘dood’ zouden maken. In haar romans Don Quixote: Which Was a Dream en Great Expectations beoogde Acker het tegenovergestelde van de analytische afstand van de literatuurwetenschappelijke lezing: namelijk leven brengen in canonieke teksten door ze te vermengen met andere genres, zoals detectives, liefdesromans en haar eigen autobiografie. Dankzij het simpele feit dat een literaire tekst de lezer kan doen walgen, opwinden of aan het lachen maken, is die in de visie van Acker een geschikte vorm van kritiek. Doordat de lezer wordt gedwongen te reageren op het bewust slechte schrijven, de grove taal en de expliciete weergave van seks, moet die zich wel kritisch verhouden tot de tekst. Ze wordt gedwongen wat ze leest zelf te analyseren.

De meeste Kathy Acker-scholars zitten in de Verenigde Staten. In Europa zijn de Acker-fanaten voor zover ik weet op twee handen te tellen. Kathy Ackers manuscripten en persoonlijke papieren zijn door twee verschillende universi­teiten in de Verenigde Staten aangekocht, maar na haar dood bleek niemand in de VS ruimte te hebben, of plaats te willen maken voor haar persoonlijke bibliotheek. Toen de archivaris in Keulen de dozen opende ontdekte hij dat een groot deel van Ackers boeken met schimmel waren besmet. Na een vacuümkuur schrobde hij de besmette pagina’s met een borsteltje, veegde ze schoon met een spons en controleerde ze met een infrarood zaklamp. De onbetaalde archivaris maakte ook een lijst op van de schade en vlekjes die hij vond op de pagina’s, inclusief mogelijke oorzaak en paginanummer. Zo kunnen we bijvoorbeeld weten dat een donkere vlek op pagina 40 van een exemplaar van Nathaniel Hawthornes The Scarlet Letter ‘due to storage’ is of een ezels-oor op pagina 75 van datzelfde boek vermoedelijk ‘due to transport’. Daarnaast heeft hij alle notities in de kantlijn overgetypt en in een computersysteem ingevoerd en de nummers van pagina’s waarop boekenleggers, tandenstokers, boardingpasses en doktersbriefjes werden aangetroffen.

Acker werkte kortstondig in de seksindustrie in New York, waar ze verhalen verzamelde die haar vroege schrijfstijl sterk beïnvloedden. In haar eerste teksten vermengt ze autobiografisch materiaal met plagiaat en houdt ze de lezer bewust in onzekerheid over wat echt of verzonnen is. In haar eerste (zelfgepubliceerde) werk, Politics (1972),schrijft ze bijvoorbeeld de verhalen en anekdotes op die ze afluistert in de kleedkamers van de stripclubs en de seksshow waar de vrouwen ontspannen, vaak high, en onbeschaamd over hun leven vertellen. Ze pende alles zo snel mogelijk neer en zette vervolgens alle verhalen in de eerste persoon enkelvoud. Acker stelde graag in interviews dat ‘ze niet weet wat ze doet’ als ze schrijft. Ze zou niet meer doen dan andere teksten lezen en bestuderen, in elk geval niet haar eigen ervaringen beschrijven. Naar eigen zeggen begreep ze niet waarom ze überhaupt lezers had, ze schreef alleen voor haar eigen plezier. Critici hebben regelmatig Ackers dubbelzinnige houding opgemerkt en haar motieven bevraagd: is haar ‘geleefde ervaring’ van de seksindustrie wel ‘echt’ als ze het werk daarin niet uit pure noodzaak is gaan doen? Ook toen ze fel bekritiseerd werd door feministen omdat haar vrouwelijke personages nooit ontkomen aan hun slachtofferschap, bleef Acker vasthouden aan de claim dat ze ‘niet wist wat ze deed’. Ze ontweek deze beschuldigingen door de gebeurtenissen in haar romans af te schuiven op anderen: de gewelddadige scènes en scheldwoorden had ze simpelweg verbatim op papier gezet, de mannen in haar directe omgeving afgeluisterd.

You’re right on the money!’ krijg ik te horen als ik de archivaris om een boek vraag waarvan hij weet dat het veel notities bevat. Dankzij zijn monnikenwerk kan ik elk willekeurig woord invoeren op de computer en me zo direct naar de relevante pagina’s laten leiden. Hier had ik me niet op voorbereid. Ik had me voorgesteld dat ik de boeken een voor een door mijn handen zou laten gaan, maar in plaats van te bladeren begin ik driftig woorden als ‘body’ en ‘writing’ en ‘autobiography’ in te voeren op de computer terwijl ik de locatienummers van de boeken hardop doorgeef aan de archivaris, die de boeken gelijk voor me tevoorschijn haalt. Op pagina 8 van Merleau-Ponty’s Sense and Non-sense staat bijvoorbeeld in de kantlijn: ‘Title must be narrational.’ Terwijl ik deze minimale notities aan het overnemen ben in mijn schrift opent hij steeds opnieuw het gesprek. De jaartallen en de titels die hij noemt doen me duizelen en de boeken op tafel lijken steeds abstracter. Ik vraag hem of we in stilte kunnen werken tot lunchtijd zodat ik kan bedenken waar ik naar op zoek ben. Het kost de archivaris duidelijk moeite om zijn woordenstroom in te dammen. Hij spreekt met aanstekelijk enthousiasme over Ackers werk, maar ik merk dat hij vooral gefascineerd is door de seksuele vrijheid die hij in haar teksten meent te vinden — alsof haar radicale experimenten zijn eigen verlangens rechtvaardigen. Een paar keer gniffelt hij tijdens het lezen zo hard dat ik wel moet vragen wat hem zo amuseert. Als ik mijn blik op de tafel voor me gericht houd excuseert hij zich: ‘Maybe we should go for a drink, instead of me infringing on your precious research time?’

Ackers auteurschap bevindt zich in het spanningsveld tussen gespeelde naïviteit en intellect. Ze zou oprecht verbaasd zijn geweest dat haar plagiaat haar niet in dank werd afgenomen. Zo werd ze bijvoorbeeld aangeklaagd door de science-fictionschrijver Harold Gibbons, die publieke excuses in The Guardian eiste (ze weigerde). Ackers biograaf Chris Kraus noemt haar gespeelde naïviteit een vorm van valse nederigheid, ze noemt haar kwetsbaarheid zelfs ‘zeer strategisch’ omdat die zou dienen om ‘de intelligentie van anderen te kannibaliseren’ door zich hulpeloos voor te doen. Een andere biograaf, Jason McBride, vult Ackers ambigue motieven anders in. Als sekswerker zou ze zichzelf op het spel zetten, wellicht zelfs opofferen, voor een hoger doel: literatuur. Juist door de allure van authenticiteit is haar werk van belang, volgens McBride. Hij vergelijkt haar met Simone Weil, de filosoof die zichzelf uithongerde en lange dagen in een fabriek sleet om het lot van arbeiders te kunnen begrijpen, of tenminste te benaderen.  Ackers intenties staan volgens mij mijlenver af van de ascetische idealen van Weil, maar ze delen de overtuiging dat kennis alleen verworven wordt door het probleem in kwestie zelf te ervaren.  In Ackers geval kan die ervaring ook middels fictie worden opgedaan. Met haar absurdistische pornografie maakt ze de lezer enerzijds medeplichtig aan de grofheid en gewelddadigheid van pornografische scenario’s en anderzijds maakt ze van haar lezer onvermijdelijk een kritische lezer.

Als een van de literatuurwetenschappers die de gelaagde intertekstualiteit van Ackers werk proberen te ontcijferen maak ook ik me schuldig aan de praktijken van wat Acker de ‘literati’ noemt. Ik ben voor mijn onderzoek naar New York afgereisd om haar notitieboekjes te bestuderen en haar correspondentie door te spitten. Wekenlang bladerde ik mijn weg door de notitieboekjes en brieven tot ik verbanden begon te zien die op het moment zelf van enorm belang leken voor mijn thesis, maar bij thuiskomst kon ik niet veel maken van de notities die ik daar had neergepend. Wat denken de archivaris en ik te vinden door jarenlang te graven in het werk van deze ene auteur? De eerste dag in het archief spreken we voortdurend door elkaar heen: we hebben te veel vragen voor elkaar. ‘Wist je dat hoofdstuk 4 en 6 van Great Expectations elkaar spiegelen? Wist je dat ze verschillende exemplaren van de kabbala heeft gelezen op verschillende momenten in haar leven?’ We komen ook over het kubisme te spreken: Ackers collages als het schilderen met woorden.

In Ackers mix van autobiografie en plagiaat lijkt het belang van geleefde ervaring niet aan de orde en zijn de authenticiteit van gebeurtenissen en de rechtvaardiging van emoties irrelevant, of misschien gewoon oninteressant. In een interview legt ze haar toe-eigening van andermans verhalen uit als ‘problem-solving through characters’. Ze kopieerde uit romans, biografieën, interviews, geschiedenisboeken, maar ze plagieerde ook zichzelf. Levensgebeurtenissen worden literaire motieven die ze gedurende haar dertig-jarige schrijfcarrière steeds opnieuw gebruikte en waarvan ze talloze versies verzon. De zelfmoord van haar moeder bijvoorbeeld heeft de ene keer in een hotelkamer in New York plaatsgevonden, dan weer thuis, en dan weer op een school in negentiende-eeuws Parijs. Ze behandelt deze ingrijpende persoonlijke gebeurtenissen net als de teksten die ze steelt: als gebeurtenissen die bij elke herlezing herschreven worden. Zo plagieert, of leest, ze zichzelf. In haar notitieboekjes gaat Acker nog verder met het vervormen van het genre autobiografie: ze vervormt zichzelf. In wat ze geheugenexperimenten noemt probeert ze herinneringen te manipuleren en te herschrijven zodat ze de herinneringen niet meer kan herkennen zoals die eerder bij haar opkwamen. Zo instrueert ze zichzelf bijvoorbeeld om zich een herinnering uit haar jeugd ‘verkeerd’ te herinneren door die te vermengen met een vergelijkbare herinnering van haar echtgenoot. Acker plagieert haar echtgenoot en vervolgens zichzelf: autobiografie als dat wat had kúnnenzijn, een speculatieve fictie.

De archivaris blijkt erotische verhalen te schrijven en regelmatig contact te hebben met camgirls, een hobby waar hij graag over vertelt en ook over schrijft in novelles die hij in eigen beheer publiceert. Zijn interesse in pornografie is wetenschappelijk: hij vertelt me over de conferentie over pornografie waar hij vorig jaar was. Toen hij Acker las voelde hij zich gezien en dat gaf hem de kracht om zelf over seks te schrijven — ‘Vandaar mijn obsessie!’ lacht hij hartelijk. Zijn voordrachten baseert hij op Ackers ‘stoute’ herwerkingen van bestaande teksten, zoals hij die noemt. Terwijl hij spreekt over zijn fascinatie voor camgirls en de pornoactrices die hij op ‘porn conventions’ heeft horen spreken, dringt zich de gedachte aan me op dat zijn verlangen beantwoordt aan de pornografische wetmatigheid waarin subjecten en objecten verwisselbaar zijn — een structuur die Ackers werk compromisloos blootlegt. Net zoals Ackers personages voortdurend van rol en identiteit wisselen en steevast als seksueel object worden geportretteerd, is zijn seksualiteit gevormd door de inwisselbare vrouw. Waar ik Ackers werk lees als een niet-mimetische spiegel die seksualiteit vervormt, leest hij het als bevestiging van zijn verlangen. Ik probeer hem uit te leggen hoe volgens mij Ackers pornografie ‘simpelere’ verbeelding van seks (grof, expliciet, grafisch, etc.) niet stimuleert maar juist de onvermijdelijke beperkingen van de verbeelding van seksualiteit zelf laat zien. Hij vertelt verder over de novelle die hij net af heeft gemaakt over een jongen die verliefd wordt op een camgirl. Het blijft even stil als ik niet vraag om zijn werk te mogen lezen.

In een van de boeken uit haar archief noteert Acker dat het leven bestaat uit leugens, maar dat ze in literatuur de leugens kan ‘ontleugenen’ (to unlie), een neologisme waarmee de leugens tot waarheid verheven worden. Er valt dan misschien toch een zelf te ontwaren in de beweging tussen de gestolen teksten en pornografische scènes. Eenmaal neergedaald in haar schriftjes of gepubliceerd in een boek worden ze ‘echt’. Acker legde naar eigen zeggen haar eigen dagboek naast ‘fake diary material’ om te kunnen zien wie ze níét was. Ackers ‘ik’ vormt het tegenovergestelde van het authentieke zelf: een leeg vat dat gevuld wordt met verhalen van anderen die ze uit haar leven plukt of uit andere romans overneemt. Ackers geplagieerde vertellingen keren de ik steeds opnieuw binnenstebuiten om uiteindelijk met de woorden, gevoelens en gedachten van anderen naar binnen te kunnen kijken en draaien op deze manier de logica van autofictie om. Ackers schrijven is geen fictionalisering van haar autobiografie maar een onderzoek naar het ongeleefde leven, dat middels literatuur toch ervaren kan worden.

Misschien is mijn onderzoek, ook in dit essay, inderdaad datgene waar Kathy Acker zich zo fel tegen verzette, de wetenschappelijk bestudering van literatuur door die te archiveren, inventariseren en duiden. Acker noemde de literatuurwetenschapper niet voor niets een top cop. Maar Acker heeft van mij een nieuwsgierige lezer gemaakt. Een lezer die er niet op uit is de diepere onderliggende betekenis van haar werk te ontdekken, maar wel bloot te leggen wat haar teksten doen: hoe ze de lezer beïnvloeden, uitdagen, verleiden en medeplichtig maken. In de archivaris in Keulen vond ik een nieuwe casus: een lezer die zijn verlangens en fantasieën vindt in Ackers werk, maar blind blijft voor de manier waarop zijn eigen fascinaties worden gevormd door dezelfde vervormende structuren die Acker ironiseert. Als ik hem onderweg naar buiten vraag of ik in mijn verslag over het archief ook over hem mag schrijven, lacht hij hartelijk. ‘So, you want to write about the playboy archivist?’

Tessel Veneboer (1994) is als doctoraatsstudent verbonden aan de vakgroep Engelse letterkunde van de Universiteit Gent. Daar houdt ze zich bezig met queertheorie en onderzoekt de rol van seksualiteit in experimentele literatuur. Dit essay schreef zij in het kader van het samenwerkingsproject Eenzame avonturen van Vlaams-Nederlands Huis deBuren en literair tijdschrift De Gids. Dit traject werd mede mogelijk gemaakt door Literatuur Vlaanderen.

Meer van deze auteur