Welcome Stranger 3.Fortuyn / O’Brien, Hermann Gabler, Jan van der Pavert en Robert Suermondt, 1993.

Foto: Cary Markerink.

Met mijn hand op het middenrif, daar waar zich soms een onverklaarbaar pijntje manifesteert, buig ik dichter naar de koperen deurbellen om de namen te kunnen lezen. Bij het adres dat ik heb doorgekregen, 315 East 80th Street, appartement 1H, buzzer 118, hoort blijkbaar geen naam. Ik druk op de bel. Er komt geen geluid uit de intercom, maar de voordeur gaat meteen uit het slot en verschaft me toegang tot de trappenhal, waar ik linksachter op de begane grond 1H vind.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de voordeur bol staat, naar buiten bulkt, alsof het huis te veel mensen heeft ingeslikt. Vooraleer ik op de deur klop, voel ik even aan het hout, dat zacht trilt. Ik kijk zo nonchalant mogelijk in het spiekgaatje. Iemand, bedenk ik me, gaat me zo meteen vragen of ik de blauwe pil dan wel de rode wil slikken. Een onzichtbare hand opent de deur.

‘There’s a coat room in the back,’ zegt een jonge vrouw onverschillig. Ze vertoont de trekken van een schrijfster die regelmatig de kolommen van de literatuurbijlage in de krant vult. Ze keert zich van me af en gaat gehurkt als een konijntje bij een van de boekenkasten in de smalle gang zitten. Ik knoop mijn muisgrijze jas in pied-de-poulemotief los. Uit een kamer rechts van mij hoor ik een lach uit een geanimeerd gesprek ontsnappen. Her en der zie ik mensen nonchalant uit flessen en blikjes drinken terwijl men tussen de secties kunst, drama, poëzie en obscure briefwisselingen onverstaanbaar keuvelt.

Uit zelfbescherming verplaats ik mijn aandacht van de aanwezige mensen naar de literatuur en verdwaal met mijn neus in een hoop vergeelde boeken over ondergrondse labyrinten en piramides. Ik stoot mij aan een halkast met Aziatische literatuur en maak mij zo klein mogelijk in de lange gang, die van vloer tot plafond is volgestouwd met slappe en harde kaften, ik blader nerveus door enkele eerste drukken van Vladimir Nabokov, de Russische emigré die hier een x-aantal blokken verder schuilde voor zijn verleden.

In het appartement heerst een hitte alsof de boeken koorts hebben. De ziekte van een hete zomer in een zolderkamer in Parijs. Maar dit is Brazenhead Books in een winterend New York, de ondergrondse boekenwinkel die bij overpopulatie van locatie verandert.

Ik ben beschroomd bij het bezoeken van dit boekensalon annex speakeasy; een praatkamer waar alcohol wordt geschonken. De eerste speakeasy die ik in New York aandeed zat achter een hamburgertent verborgen. Het eettentje was maar een paar vierkante meters groot, en tussen twee vuile tafeltjes bevond zich een telefooncel waarin je, eens het juiste nummer ingetoetst, verbonden werd met de cocktaillounge achterin. Een valse wand draaide als een deur open en daarachter zaten mensen in een raamloze kamer van hun vampierrode cocktails te sippen.

‘It became too crowded at the previous location,’ zegt eigenaar Michael Seidenberg wanneer ik hem met een glas sterkedrank op ijs tref in het eenpansgerechtkeukentje. Hij mist een belangrijke voortand die je nodig hebt om vlees te eten, maar de hoektanden zijn bijgesprongen. Seidenberg stuurde me zijn adres per mail, met de uitnodiging dat ik zaterdagavond welkom was, ‘anytime after nine’. Zijn mails telden slechts één zin, zonder interpunctie of hoofdletters. Het is nu iets voor tien uur ‘s avonds. Het aanrecht staat vol wijn en halflege flessen sterkedrank.



Zijn eerste boekenwinkel begon hij tussen 1979 en 1989 op Atlantic Avenue in Brooklyn en zijn tweede winkel opende hij ter hoogte van 84th Street. Daarna dreven de stijgende huurprijzen hem de straat op, waar de boekenwinkel aan een rondtrekkend bestaan op twee schragen begon. Tot Seidenberg in 2008 voor het eerst besloot zijn appartement open te stellen voor verslaafde bibliofielen. Tien jaar later is hij naar de huidige locatie verhuisd om cliënteel van zich af te schudden. Hij woont ook in dit appartement, maar het is me onduidelijk waar. De verschillende kamers hebben hun originele functie verloren en zijn omgevormd tot bibliotheeksecties.

Via een profiel in The New Yorker had ik kennisgenomen van zijn illustere bestaan en de website van Brazenhead Books gegoogeld. De ondergrondse boekenwinkel verschijnt bij de eerste ster op zaterdagavond en verdwijnt tijdens het uitdoven van de maan op zondagochtend. Het is een magische kamer, onvindbaar voor wie het wachtwoord niet weet.

Maar Brazenhead Books is een slecht bewaard geheim, in tegenstelling tot de Franse collega Shakespeare and Company, dat sinds de intrede van de pinautomaat een vleugje authenticiteit heeft verloren. Aan het begin van de twintigste eeuw was het eerste filiaal van Shakespeare and Company tegelijkertijd een boekenwinkel voor zwervende lezers en een avant-garde-uitgeverij waar James Joyce onderdak vond. Ernest Hemingway lag op de sofa te knorren. Vanaf de jaren vijftig spoelden de beatniks in de vorm van Allen Ginsberg en William S. Burroughs aan en passeerden onder anderen James Baldwin en Julio Cortázar. De boekverkopers woonden ook op de mansarde, zoals de Canadese schrijver Jeremy Mercer vermakelijk beschrijft in zijn memoires Een bed tussen de boeken. Maar tegenwoordig krijgt de boekenwinkel zo’n aanzwellende stroom toeristen over de vloer dat er op zonnige dagen een rij tot om de hoek staat, een uitsmijter met spiegelende zonnebril de deur bewaakt en een wachtkamer in de vorm van een goed draaiende cafetaria is geïnstalleerd.

Voor een Amerikaan is Parijs de ultieme fantasie. Een Europeaan ziet zijn stoutste dromen werkelijkheid worden in New York.

‘I see you are not from around here,’ zegt Seidenberg met een lange pijp in zijn mondhoek. Het is raar hoe sommigen een negentiende-eeuws gezicht kunnen hebben in de eenentwintigste eeuw.

‘Antwerp. How come?’ Ik voel me betrapt, alsof ik hier niet thuishoor.

‘Because everybody in New York wears a black coat.’

Boven zijn blauwgrijze korte broek draagt Seidenberg een hemd dat tot onder de tepels is opengeknoopt. Zijn lichaam heeft de kleur en vorm van een askegel en schuift langs de wiebelende boekentorens zoals een auto zich door een carwash laat schrobben.

Als liefhebber van de Engelse romanschrijver John Cowper Powys laat Seidenberg me in zijn slaapkamer een collectie eerste drukken van A Glastonbury Romance, Maiden Castle en The Brazen Head zien. Van Cowper Powys las ik Wolf Solent omdat mij eens verteld werd dat dit dikbloedige boek vol mythen, filosofie en esoterie het lievelingsboek van Hugo Claus was. De roman bracht mij evenveel in de war als het tweede boek dat ik van Cowper Powys las, A Philosophy of Solitude. Seidenberg laat me alleen in de schemerige slaapkamer om mijn grijze mantel op te bergen. Hij wijst naar het dekbed waarop de jassen als aangespoelde donkere zeehondjes liggen. Aan het voeteinde ligt een versleten anorak die Kurt Vonnegut hier lang geleden vergeten is, vertelt Seidenberg. ‘Niemand mag hem verleggen of zelfs maar aanraken.’ Ik weet niet of hij een grapje maakt en hij is verdwenen vooraleer ik het kan vragen.



Boven het bed ontwaar ik een klein vignet met een kopspeld in de muur geprikt.

this is the bed of sophie calle

as a place to meet a stranger

Het bed, dat zo’n centrale plek inneemt in het oeuvre van de Franse kunstenares, staat hier plompverloren.

Ik had altijd al een grote liefde voor het werk van Calle gehad, waarin ze non-fictie en fantasie met elkaar vermengde in een langdurig onderzoek naar de vervagende grens tussen het private en het publieke. In haar performances, die ze uitvoerig documenteerde met fotografie en geschriften, stelde ze haar persoonlijke leven op een voyeuristische en theatrale manier tentoon. Ze verzon spelregels voor haar bestaan en liet vooral veel aan het toeval over.

En dit was dus het bed waarin ze in 1979 drieëntwintig vrienden, buren en volslagen vreemden uitnodigde om acht uur onder haar dons door te brengen. Haar bed werd de klok rond beslapen. Ze nam foto’s van de slapers en noteerde hun bijzonderheden, kleine discussies, lichaamshoudingen, ontsnapte geluiden, onverwachte bewegingen, het gedetailleerde menu van het ontbijt dat ze hun voorschotelde. In 2002 installeerde ze het bed aan de top van de Eiffeltoren en nodigde ze mensen uit bedverhalen aan haar voor te lezen om wakker te blijven.

De breedte is voor iemand in zijn eentje lekker breed, maar voor twee personen knus te noemen. Ik hou van het woord voor dit formaat: een twijfelaar. Ik raak het donsdeken aan, het bed voelt koud en onbeslapen. Ik leg mijn jas over het hoofdkussen.

Dan loop ik naar de woonkamer en ik moet me toch heel sterk vergissen als daar in een hoekje niet de dichterlijke prozaïst Ben Lerner zit, die met zijn wenkbrauwen een mimespel opvoert voor niemand in het bijzonder. Ik doe alsof ik hem niet herken. Uit het dichtstbijzijnde rek neem ik een boek van Georges Perec, een van mijn favoriete auteurs. Daarnaast staan in volstrekt willekeurige volgorde sleutelwerken uit het oeuvre van Thomas Bernhard, Olga Tokarczuk en W.G. Sebald. En ik ben verrukt om Daniil Charms te zien. In hoogsteigen persoon lijkt het wel, want die man in de hoek heeft verdomd veel weg van de Russische absurdist.

Tot mijn verbazing verhandelt Brazenhead Books niet alleen boeken maar staan er ook allerlei parafernalia uitgestald. In een glazen vitrinekast ligt de bril van Roberto Bolaño opgeborgen, aan het pootje van het dode uilenbrilletje hangt een keurig label met naam en jaartal. In het schap daaronder ligt een afgeraffeld vlindernetje dat van Vladimir Nabokov blijkt te zijn, alsook zijn laatst geprikte mot. Daarnaast een wandelstok die nog aan Robert Walser toebehoorde, een ring waarin middels een vernuftig scharnier de haarlok van Charlotte Brontë zit opgeborgen, en een zwartfluwelen dasstrik van Charles Baudelaire, hoewel ik het eigenaarschap van die laatste durf te betwijfelen. In een confituurpot zit de kies van de door mij geliefde Spaanse schrijver Enrique Vila-Matas, gelabeld met een citaat uit De geschiedenis van mijn tanden van Valeria Luiselli. ‘Zijn eigenaar beweegt zich nog altijd over deze wereld met de spaarzaamheid van een mythologisch dier en de gewichtloosheid van een eeuwige geest.’

Ik maak me plots zorgen over de manier waarop de uitbater van Brazenhead Books deze objecten heeft verzameld. De unieke aard van deze collectie verraadt toch een vorm van diefstal, waarbij ik het woord ‘lijkenpikkerij’ niet in de mond wil nemen. Ik trek mijn trui uit, het is hier ontzettend warm.

Ik schuifel dichter bij een vijfkoppig gezelschap in een kamer volgestouwd met de secties humor, memoires, essays, reisverhalen en eetcultuur. Er staat een monstrueuze flatscreen te slapen. De vier mensen blijken een bestsellerauteur genaamd Jonathan te ondervragen over de verfilming van zijn succes­roman, die nu plaatsvindt in New York. Daarom is hij voor het weekend naar het noorden gevlogen. Ik vraag me af welk boek de auteur geschreven heeft en hoeveel romanciers genaamd Jonathan ik ken. De krullerige vrouw naast Jonathan heeft een boek geschreven over een New York waarin een draak landt (ik vermoed Central Park, gezien de vleugelspan van het beest).

‘It’s actually a postmodern novel with parts in videogame script, plus some scenario styled prose and I even inserted a poem,’ zegt ze. ‘The dragon is a metaphor.’

Ik hoor aan de trilling in haar stem dat zij even nerveus is als ik om de magische lucht die op deze plek hangt op te branden. De tijd staat hier stil, zoals wanneer je in een boek zit. Of nee, dat klopt niet. Het gaat hier om een verlevendigde tijd die zich uitrekt en krimpt en tot in de onleesbare kieren van dit appartement kruipt en volstrekt niet spoort met de kloktijd van de paasnacht daarbuiten, waar Jezus zich opmaakt om zijn jaarlijkse slaapwandeling tussen het dodenrijk en de levende tijd te maken. Het betreden van Brazenhead Books genereerde een gelijkaardig gevoel als toen ik dwars door de grens van een tijdzone reed, een onzichtbare muur in Tennessee op weg van New Orleans naar New York, slechts aangegeven door een blauw staatsbord. Ergens in dit appartement moet ook een kleerkast staan waar je een uurtje in mag kruipen in de hoop dat hij je langs de achterzijde toegang verschaft tot de wonderwereld van Narnia.

Het gesprek leidt naar de laatste Nobelprijswinnaar.

‘I bought too many books,’ verzucht een van de vijf gesprekspartners. ‘What is your most expensive hobby?’

‘Living in New York,’ antwoordt een dertiger met een dertigersbril en dertigerssnor.

Jonathan lacht besmuikt. Mijn hart begint in mijn keel te bonzen bij het plotse besef dat het hier om Jonathan Franzen gaat die hier zijn glaasje zit te hijsen, net op het moment dat in mijn rugzak zijn boek Freedom ligt te branden. Dat klassieke schrijverskostuum van brilmontuur, hemdje, kostuumvestje op jeansbroek. Stoppelbaard van drie dagen. Franzen begint met zijn handen iets uit te leggen over de voorjaarsvlucht van de boerenzwaluw. Denk ik toch, want ik kan zijn Californische accent niet helemaal thuisbrengen.

Zo meteen, na een tweede biertje, zal ik genoeg moed hebben verzameld om hem Freedom toe te steken met de vraag om de roman te signeren, waarna we deze prachtige toevalstreffer vieren met nog meer drank en een haarscherpe analyse van het neoliberale cultuurlandschap. Misschien ontstaat er zelfs een quasispontaan moment voor een foto.

Ik rits mijn rugzak open en houd het boek van Jonathan Franzen in mijn handen, als een baksteen die ik door het raam van het gesprek zal gooien. Iedereen zal zich omdraaien naar het spook van de Europese schrijver die onzichtbaar de kamer is binnengegleden en van op een afstand zijn Amerikaanse collega’s zat aan te staren. Jonathan Franzen zal me aanhalen en betrekken in zijn plannen om de literatuur van richting te doen veranderen. Jonathan en ik zullen verbroederen bij een quatre-mains op de piano in de kamerhoek, ook al ken ik van geen noot de naam.



De klok in deze zwerfwinkel zal dadelijk twaalf uur slaan, een magisch uur dat alleen in deze kamer werkelijkheid wordt, en dan trapt een bonkige Hemingway de deur in en valt een lading sneeuw van zijn schouders, komt Nora Ephron zelfgemaakte chicken paprikash rondbrengen, steekt Steinbeck tijdens het uitlaten van zijn hond Charley het hoofd binnen, en leest Emily Dickinson haar gedichten voor aan Truman Capote en andere heethoofden, en nadat ik doorrookt en slap als een blad vergeeld papier huiswaarts keer, ben ik helaas nog steeds mijn verzonnen zelf dat twee maanden geleden in New York arriveerde.

Maar dan wordt bestsellerauteur Jonathan Franzen plots aangesproken als bestsellerauteur Jonathan Lethem, waarna de temperatuur in mijn hoofd onder nul graden zakt. Het werk van Jonathan Lethem is mij onbekend. Wat een teleurstelling. Hemingway en die andere illustere grootheden hebben hier nooit een voet binnen gezet. Het bed van Sophie Calle staat hier helemaal niet, dat heb ik gelogen. De zogezegde attributen die hier worden verkocht heb ik verzonnen. Hier worden alleen boeken te koop aangeboden die elke bibliotheek in een westerse metropool ook heeft staan.

Geruisloos wordt het twaalf uur, en druppelsgewijs beginnen de eerste mensen te vertrekken. Ik ben teleurgesteld in de magische krachten van Brazenhead Books en ga mijn jas in de slaapkamer zoeken. Op bed ligt een koppel innig verstrengeld te zoenen, van opzij heeft de man de trekken van Paul Auster en de vrouw lijkt sprekend op Siri Hustvedt. Ik spreek mezelf tot de orde, het gaat niet om de twee schrijvers. Ik durf de twee tortelduifjes niet te bruuskeren en laat mezelf wegzakken in een oorfauteuil waar het garen als haren uit de naden en knopen groeit. Voor ik het weet doezel ik weg in een droomloze slaap.

Wanneer ik wakker word is het appartement leeg. De boeken liggen als slapende hondjes te wachten op hun baasjes. De keuken is tot op de laatste inktvlek opgeruimd.

Ik ben later nog verschillende keren teruggekeerd naar East 80th Street, maar telkens blijkt de deur van kleur veranderd, of draait de knop niet meer mee, staat appartement 1H niet op de plek waar het zou moeten staan. Wanneer ik via de New York Times het overlijden van Michael Seidenberg verneem, denk ik dat het een wansmakelijke leugen is om mij te doen ophouden met zoeken.

Mijn jas heb ik nooit teruggezien.

Welcome Stranger, Lily van der Stokker, Dakterras met bubbelbad, 2021.

Foto: Gert Jan van Rooij.

Maarten Inghels (1988) is een multidisciplinair kunstenaar, schrijver en dichter. Zijn werk bestaat uit boeken, video’s, performances en installaties. Zijn laatste roman Het mirakel van België (2021) gaat in op zijn ervaringen met de grootste meesteroplichter ter wereld en onderzoekt met docufictie de grens tussen fictie en realiteit en het gevaar van een teveel aan fantasie.

Meer van deze auteur