Redactioneel
0: Is when or where I start or you even fair?
Lieve Onbekende,
Ik sla de kaft open en op de eerste pagina van Bernadette Mayers Sonnets kom ik jou tegen. De pagina is een facsimile van het gedicht ‘Birthday Sonnet for Grace’. Het gedicht lijkt op een typemachine te zijn geschreven, de regels staan dicht opeengepakt. Weet je nog dat we vroeger altijd bezig waren (en dat gold voor ons allemaal, niet alleen voor zetters en drukkers) met hoeveel letters we op een pagina konden proppen, hoeveel A-viertjes onze tekst precies zou beslaan? De wereld was eindig en daarom zochten we naar ruimtes en gaten waarin we onze teksten kwijt konden. Soms typten we iets en schreven dan met de hand nog wat opmerkingen in de kantlijn. Of we typten op de achterkant van blaadjes waarop wij of anderen al iets hadden geschreven. Onze teksten waren familieleden, huisgenoten en samenzweerders. Ze vloeiden in elkaar over. Glimmend witte correctietape, nooit dezelfde kleur wit als het papier, verraadde onze tikfouten en onze efficiënte zuinigheid. We schreven niet onbezonnen, ongebreideld, ongebonden zelfgenererende lappen tekst die de indruk wekten zowel spontaan als sterk geredigeerd te zijn. We schreven onbezonnen, ongebreideld, ongebonden zodat iedereen kon zien hoeveel moeite en inspanning erin was gestoken.
Nee, lieve Onbekende, dat herinner ik me niet persoonlijk. De typemachine was al passé toen ik begon met schrijven, in welke taal dan ook. En trouwens, jij bent een onbekende, hoe kan ik weten wat jij je nog herinnert? Misschien ben je in deze eeuw geboren, heb je nooit een wereld gekend die niet oneindig en digitaal was. Misschien schrijf je niet eens. Misschien ben je niet eens een mens. Weet je zeker dat ik een mens ben? Ik heb een gat in mijn geheugen, of liever gezegd, mijn geheugen is een gat dat we kunnen delen als ik het diep genoeg uitgraaf. Als ik op internet ‘memory hole’ opzoek, word ik doorverwezen naar zie ook: /dev/null. Afvalhoop van de geschiedenis. Bit bucket. Het zwarte gat. Onder de pet houden. Damnatio memoriae. Groepsdenken. Pacto del olvido, het pact van het vergeten. Propaganda. Retcon. Historisch revisionisme. Het recht om vergeten te worden. Sociale controle. De zwijgspiraal. Beeldcensuur in de Sovjet-Unie.
De enige casestudy is historisch. De rest klinkt als titels van heavy-metalalbums die ik niet zou beluisteren maar waarvan ik de hoes zou bewonderen. De verleden tijd is het interessantst als het de aanvoegende wijs in de verleden tijd is, maar de aanvoegende wijs in de verleden tijd is de tijd van passieve agressie. Ik wil een geheugengat dat ons naar de toekomst leidt. Dat de vraag ‘Weet je nog?’ een aansporing is om verder te gaan. Ik heb je hierin meegesleurd door over ‘jou’ te schrijven, daarna ‘we’ en toen ‘ons’. Maar vind je dat wel goed? En ook als je het niet goed vindt, neem je dan toch de uitnodiging aan?
1: Whaddya mean perforce?
Lieve Onbekende,
Het sonnet is de dichtvorm die veel overeenkomsten vertoont met de moderne lyriek: intiem, expressief, een ‘ik’ die zich richt tegen een ‘jou’, bondig. De historische populariteit van het liefdessonnet heeft in deze tijd de vorm aangenomen van een Post-it op het aanrecht: ‘Weet dat ik van je hou!’ Zelfs Mayers ‘unweildy’ [sic] ‘Birthday Sonnet for Grace’ besluit met: ‘I propose/ To reiterate how I love you anytime.’
Volgens Helen Vendler is ‘een gedicht een rol die de lezer krijgt aangeboden; de lezer moet de stem zijn’. Met andere woorden, de lezer moet zichzelf als de schrijver van die Post-it zien. Jonathan Culler is het daar niet mee eens. Hij betoogt dat het gedicht de lezer juist dwingt om de ontvangende partij te zijn: ‘will you be as I describe you when I invoke you? will you be what I say you are?’ Toch identificeer ik me, als ik een liefdessonnet lees, niet met de minnaar en ook niet met de beminde. Ik neem eerder de positie in van de onzichtbaar aanwezige derde, op wie John Stuart Mill doelt met zijn opmerking dat ‘poëzie toevallig wordt opgevangen’. Op een of andere manier ben ik die persoon die haar oren spitst en luistert, ondanks het feit dat de dichter ‘zich in het geheel niet bewust is van een luisteraar’.
Ik word geïntrigeerd door Mayers sonnetten omdat ik nooit goed weet of ze me nou wel of geen rol aanbiedt, of misschien juist alle rollen tegelijk. Ik mag dan een luisteraar in de coulissen zijn, ik ben ook een actieve deelnemer. ‘C’mere/ Tell me the rest of it,’ schrijft Mayer in ‘Sonnet We Are Ordinary C’mere’. ‘Tell me all about yourself.’ Maar ook: ‘tell me how the rest of this poem should go.’ Niet: ‘Who would you have been?’ Maar ‘What will you be?’
En hoe zit het met jou, lieve Onbekende? Word je de minnaar, de beminde of de luisteraar in de coulissen? Vind je het vervelend dat ik je hierop aanspreek? Stoort het je dat de isolatie van de dichter altijd spel is geweest?
2: Will I write poetry?
Sonnet Van Klusjes Die Op Dit Moment Dringender Voelen Dan Dit Essay Schrijven Omdat Het Me Dwarszit Als Ik Ze Niet Doe Al Zal Waarschijnlijk Niemand Zich Later Herinneren Dat Ze Gedaan Zijn
1. De broodtrommel van de kinderen vullen
2. De kattenbak verschonen
3. De hond uitlaten
4. Met de stofzuiger het dierenhaar van de bank verwijderen
5. Een e-mail beantwoorden over een collegereeks die ik pas over twee jaar ga geven maar waarvan de faculteitsadministratie nu al wil vastleggen hoe de opdrachten en tentamens eruitzien
6. Een twee uur durend college over Sylvia Plath geven aan een groep eerstejaarsstudenten die alleen maar in de zaal zitten om aan hun vereiste puntenaantal te komen. Note to self: ik ben niet eens degene die Plath op het curriculum heeft gezet, waarom moet ik dit eigenlijk doen? Verder twee extra seminars van twee uur leiden aan een subgroepje van dezelfde (steeds vijandigere) groep eerstejaars omdat volgens de faculteit studenten recht hebben op zes ‘contacturen’ per week voor elk college, hoewel het vrij duidelijk is dat geen van de deelnemers behoefte heeft aan contact.
7. Studenten afpoeieren die vragen of ze van hun essay alvast een deel in klad mogen opsturen voor feedback voordat ze het definitieve essay inleveren en dan een cijfer krijgen (en nog meer feedback). Niemand die op zoveel contact zit te wachten.
8. Het doucheputje ontstoppen
9. Herhaalrecept aanvragen en dan mijn medicijnen ophalen
10. Mijn dochter ophalen van schilderles
11. Af en toe een WhatsAppje naar mijn man sturen die voor twee weken op zakenreis is, zodat hij weet dat we nog leven, dat de kinderen niet in hun eentje in een donker huis zitten opgesloten (afgezien soms van een paar uur achtereen), dat de dieren te eten krijgen, dat het prima met me gaat, dat we het allemaal redden, totaal geen probleem, geniet van je trip
12. Alle dieren eten geven, waaronder ikzelf
13. Het ondergoed wassen en ophangen
(Daarna dit essay schrijven, omdat het me dwarszit als ik dat niet doe, al zal waarschijnlijk niemand zich later herinneren dat ik het geschreven heb.)
3: Is poetry’s method of conclusion disjointed to for instance the life of a bee?
Lieve Onbekende,
Lees je mijn sonnet als een jammerklacht? Ik kan al een stem (de jouwe?) horen die me streng toespreekt: ‘Je weet niet hoe bevoorrecht je bent.’ Ja, het was mijn keus om kinderen te hebben, het was mijn keus om huisdieren te hebben, het was mijn keus om getrouwd zijn, het was mijn keus om op de universiteit te werken. Ik móést wel kiezen, en keuzes gaan gepaard met verantwoordelijkheid. Het is ‘het hete hangijzer van elke revolutie’, zoals Mierle Laderman Ukeles in haar ‘Manifesto for Maintenance Art’ schrijft: ‘Wie zet er na de revolutie op maandagochtend de vuilniszak buiten?’
Ik ga hier niet beweren dat mijn bovenstaande sonnet over gendergerelateerde arbeid gaat. Ik heb ook allerlei klusjes beschreven die genoeg mannen voor hun rekening nemen. Verbaast je dat, Onbekende? In ‘Gender as Accumulation Strategy’ betoogt Kay Gabriel dat ‘vormen van gendergerelateerde uitbuiting en bezitsroof niet één op één zijn te herleiden tot het simpele onderscheid tussen vrouwen en mannen, of, zo je wilt, tussen cis- en transidentiteit.’ Oké, je hebt gelijk, het sonnet gaat wél over gendergerelateerde arbeid – in die zin dat kapitaal van ons allemaal een vrouw maakt totdat we genoeg kapitaal hebben vergaard om iemand anders te dwingen een vrouw voor ons te zijn.
Stuit dit je tegen de borst, Onbekende? Identificeer jij je eigenlijk als man? Of identificeer je je als vrouw maar niet op de manier die ik bedoel? My gender is exhausted zoals op internet te lezen valt.
Het probleem is dat de logica van het kapitaal ons aanspoort – ons haast groomt – om meer en meer te willen maar tegelijkertijd ons vermogen ondermijnt om dat wat we uiteindelijk hebben op juiste waarde te schatten. Het schotelt ons een wereld voor die oneindig is, maar wat het ons geeft is heel erg eindig.
In Eros the Bittersweet schrijft Anne Carson: ‘Als we de baan van eros volgen zien we dat hij consequent dezelfde route aflegt: eros beweegt zich van de minnaar naar de beminde, veert terug naar de minnaar en het gat in hem, tot dan toe onopgemerkt. Wie is het echte onderwerp van de meeste liefdesgedichten? Niet de beminde. Maar dat gat.’ Ook de minnaar zelf is niet het onderwerp van het liefdesgedicht. En nu, zoals Mayer beschrijft ‘we’re working so much in an owned world for rent money/ Where there seems little time for the ancient hilarity’. Die ancient hilarity, die ouderwetse pret, dat is dan de liefdespoëzie.
Wie is het echte onderwerp van het werk waarmee ik mijn dagen vul? Niet de werker of het werk. Niet de verzorger of de verzorgde. Niet de verlanger of het verlangde. Het is dat gat. Het gat dat niet klaagt.
4: Did you eat?
Lieve Onbekende,
Mayer gebruikt de sonnetvorm niet als eerbetoon aan poëtische voorgangers als Petrarca, Shakespeare of zelfs Barrett Browning. Voor haar is het sonnet vooral een middel om onderwerpen te behandelen als het gefeminiseerde lichaam, ontmoetingen in gedeelde ruimtes, en ambivalentie. In het Teachers and Writers Handbook of Poetic Forms oppert Mayer dat je ‘behalve over liefde ook sonnetten kunt schrijven over dingen die je meemaakt als je op straat loopt of over welk voorwerp of idee je dan ook maar wil schrijven (in het octaaf) en vervolgens je gedachten daarover (in het sextet)’. In de toelichting bij de ‘Sonnets’ omschrijft ze haar ‘Skinny Sonnets’ als ‘een manier om te denken op het breukvlak tussen onze verdeelde helften – eerst doe je om dat wat een vrouw om haar taille draagt, ons veelkleurige octaaf, vervolgens neem je een gedachtepauze en dan formuleer je het volgende patroon’. Wat is de voldoening van een zelfopgelegde beperking? Wat is de voldoening en wat zijn de mogelijkheden van bevrijding?
5: What are you wearing? 6: Why aren’t you here? 7: Where’d you put the window?
Lieve Onbekende,
Het traditionele sonnet bestaat uit een octaaf (acht regels) en een sextet (zes regels), wat betekent dat tussen die twee gedeeltes een wending plaatsvindt, ook wel volta genoemd. Bij Mayer tref je die gebruikelijke volta vaak aan na de eerste strofe in de vorm van een lege witregel, ‘een gedachtepauze’, een gat dat zich onder de taille van de tekst bevindt, zoals ook in ‘Birthday Sonnet for Grace’ waar na de achtste regel het breekpunt komt. Maar in het gedicht komt nog een aantal andere cruciale wendingen voor die je ook als volta’s (meervoud) zou kunnen aanmerken, waardoor het idee van maar één centrale volta op losse schroeven komt te staan. De rijmende regels die plotseling na de zesde regel opduiken zijn het meest voor de hand liggende voorbeeld daarvan, maar er is nog een opvallender verschuiving, namelijk in de vierde regel waar de ‘ik’ van het gedicht de beminde niet meer in de derde persoon aanspreekt (‘Grace’) maar in de tweede persoon ‘jij’. Zijn ‘Grace’ en ‘jij’ wel een en dezelfde persoon? Dat er voor ‘Grace’ in de eerste regel tussen haakjes (your) staat maakt de zaak er niet bepaald duidelijker op. Waarom schrijft Mayer niet gewoon (you)? Het bezittelijk voornaamwoord suggereert dat ‘Grace’ van ‘jou’ is maar niet helemaal samenvalt met de ‘jij’. Misschien bedoelt Mayer ‘Your Grace’, een respectbetuiging aan de adellijke afkomst van de beminde uit de oude sonnetten (het bezongen object was meestal ook een edelvrouw), maar al snel laat Mayer die eerbiedige toon varen. Verderop gaat de ‘jij’ over in een ‘wij’ die hard werken om de huur te betalen. We zouden kunnen zeggen dat Mayers aanspreekvormen nogal grillig zijn, net als de ordenende structuur van haar sonnet, of liever gezegd, onbepaald, pluralistisch. Hoeveel personen worden er nu precies opgevoerd in dit sonnet? Hoeveel volta’s vinden er plaats? Valt dat wel met zekerheid te zeggen?
Juliana Spahr merkt op: ‘Mayer beseft dat het breken met beperkende seksuele conventies gelijkstaat aan een bom gooien om het gat van verlangen groter te maken, en tegelijkertijd heft het ook de vormbeperkingen op.’ Of zoals Stacy Doris zegt in haar dichtbundel Knot: ‘Form means we keep changing our minds, at every velocity, due to life; poetry is that fact’s lucidity.’
8: Do you think cocks are friendless?
Lieve Onbekende,
Het citaat van Doris kwam ik voor het eerst tegen in Lisa Robertsons Nilling, waarin een essay is opgenomen met een beschrijving van ‘een klein ovaal gat met ongeveer het formaat van mijn duimnagel’ dat in het velijn zit van een negende-eeuwse codex van Lucretius’ De Rerum natura. Het valt Robertson op dat er ‘rond het gaatje een vage versiering is aangebracht die nog het meest doet denken aan schaamlippen’, ‘de kopiist heeft de onvolkomenheid in het perkament verlucht met dit lieve, erotisch getinte tekeningetje’.
Lieve Onbekende, weet jij hoeveel gaten zitten er in jouw lichaam zitten? Eerlijk gezegd was het niet eerder bij me opgekomen ze te tellen, maar toen ik eenmaal begon, raakte ik al snel in de war. Want is wat precies de definitie van een gat? Moet je de penis als een gat beschouwen? En zo ja, zijn tepels dan ook gaten? En hoe zit het dan met voormalige open gaten of gaten die gevormd zijn om open te kunnen (is een navel een gat)? Hoe diep moet een gat zijn? In het gedicht ‘The Applicant’ schrijft Sylvia Plath: ‘It works, there is nothing wrong with it./ You have a hole, it’s a poultice./ You have an eye, it’s an image.’ Zijn poriën strikt genomen ook geen gaten, maar dan minuscule?
Ik besloot mijn vraag aan een zoekmachine voor te leggen. Maar ook op internet vond ik geen afdoend antwoord op mijn vraag hoeveel gaten het menselijk lichaam heeft. Het antwoord dat ik het vaakst kreeg, schommelde tussen de zeven en negen gaten. Sommige sites hielden het op een aantal gaten hoger, andere op een aantal lager. Hoe dan ook, Onbekende, ik ken je niet, je zou een mens kunnen zijn (‘Grace’), je zou ook een concept kunnen zijn (eveneens ‘Grace’), of wellicht ben je een synecdoche (‘Your Grace’). Maar ook al zou je zeggen dat je er nul hebt, dan zeg ik dat dat ook een gat is, gaten zijn dat wat we gemeen hebben. Plath vervolgt: ‘My boy, it’s your last resort.’
9: If we can’t get along then who the fuck can?
Lieve Onbekende,
Weet je nog dat in het sonnet ‘14 Questions for Tom Savage’ Mayer de vraag stelt: ‘Age three, me you or saintly, supernal this’s & that’s of all the sexes, who is welcome in this world?’ Dat is een goede vraag. Wie is er echt welkom op deze wereld? Misschien wel niemand van ons – ik niet, jij niet noch de andere jij die stilletjes rondsluipt en mijn woorden afluistert. Maar toch kunnen we proberen in deze logge utopie, in dit kleine lapje tekst, met wat repareren, corrigeren en reviseren een ruimte te vinden waar we allemaal in passen.
Vertaald door Tjadine Stheeman.
Essay
Welcome Stranger. Een kleine geschiedenis
Verhaal
Inwonend
Verhaal
Zonderbok
Essay
Strange Meetings
Poëzie
vier gedichten
Verhaal
Brazenhead Books
Essay
Composteren is mijn lust en mijn leven
Poëzie
drie gedichten
Verhaal
Turritopsis dohrnii
Essay
Close Reading VII: ‘De weg die het volbrengt’
Verhaal
Bloedverraad
Poëzie
een helder rood verzoek
Essay
Awater volgen
Poëzie
Gebeten door een vlinder
Verhaal
8889
Poëzie
drie gedichten
Brieven