Twee negentiende-eeuwse vernieuwingen hebben elkaar ontmoet in de eenentwintigste eeuw: Wagners ‘oneindige melodie’ en Mallarmés afschaffing van de interpunctie. Het is Rozalie Hirs, componist en dichter in één persoon, die de combinatie nu al enkele dichtbundels lang beproeft. Die combinatie leidt (allicht) tot oneindige zinnen zonder punten of komma’s, een kolfje naar de hand dus van de op close reading gerichte lezer. Net als bij Mallarmé brengt de afwezigheid van leestekens de mogelijkheid met zich mee om zich tegelijkertijd in verscheidene werkelijkheden te begeven, net als bij Wagner volgen die werkelijkheden elkaar op, waarbij ze elkaar op allerlei manieren kunnen overlappen. Vooral van die laatste mogelijkheid, die in de poëzie van anderen tot incident beperkt is gebleven, maakt Hirs systematisch gebruik.

Systematisch, maar zonder systeem­dwang: het procedé is zo wendbaar dat het nooit nodig is om in één gedicht meermalen dezelfde kunstgreep toe te passen.

Om met de titel te beginnen: staat die los van het gedicht, of is hij al meteen een mogelijk begin van de oneindige zin? ‘wakker tot in het universum’ zou dan suggereren dat de slaap buiten de wereld ligt, wat best kan, omdat de slaap over een eigen droomwereld beschikt. Wel moet de titel een later stadium aanduiden dan de eerste regels, want daar is het vandaag juist niet windstil. Waanloos is het wel: het wakker schieten leidt tot een weten dat zozeer mateloos is dat er geen ruimte rest voor waan. Het ‘mateloos’ kan ook bij het wakker schieten horen, waarbij alle dromen zijn vervlogen om plaats te maken voor een ‘plotse schik/ in wat hemels heet’. Maar hier wordt de lezer vergast op een toneel met schuivende panelen – hoort ‘trefzeker/ en toch onontgonnen’ bij ‘schik’ of bij ‘wat hemels heet’? Een keus maken is niet nodig, nee, zelfs verkeerd, want door de verschillende syntactische mogelijkheden tegelijkertijd te laten gelden krijgt het in de tijd verschuivende beeld ook in de ruimte verscheidene dimensies. Inhoudelijk sluiten de woorden ‘trefzeker’ en ‘onontgonnen’ daarbij aan: de ik heeft schik in zijn eigen trefzekerheid, terwijl de onontgonnenheid wel een eigenschap van het getroffene moet zijn.

De middelste twee versregels sluiten af met de wendbare woordjes ‘waar’ en ‘daar’, die een plaats kunnen aangeven, maar ook respectievelijk ‘zaken’ en ‘omdat’ kunnen betekenen. Het woord ‘verlicht’ combineert de functies van persoonsvorm en deelwoord, en kan bovendien letterlijk en figuurlijk worden genomen: letterlijk voor zover het de morgenstond betreft, figuurlijk bij niets minder dan de zingeving van het leven, iets waar het gedicht natuurlijk niet helemaal aan toekomt (dat zou denkelijk alles dood hebben geslagen), maar waar toch ‘bekwaam en zelfverzekerd’ naartoe wordt gewerkt. Het is inmiddels óók mogelijk dat ‘bekwaam’ terugverwijst naar ‘vriesochtend’, en ‘zelfverzekerd’ vooruit naar ‘een verziend oog’ – een oog dus dat waarschijnlijk een sterk vergrotende bril draagt, én ver kan kijken, líchtjaren ver, het verleden van het universum in, en ook een toekomst in waar die lichtjaren in staat zijn om het leven van een betekenis, een doel of beide te voorzien. De ik kent die zin nog niet, het gaat om een ‘geheim’, maar zijn weten is in zoverre mateloos dat het daaraantoe weet te komen via zijn verziende oog. Op dat punt treedt de windstilte in. Het gedicht is uit.

Het gedicht – want de lezer verkeert in een werkelijkheid die natuurlijk die van een gedicht is, en die daardoor allerlei mogelijkheden kent die de gewone, alledaagse werkelijkheid, hoe ingewikkeld en raadselachtig die op zichzelf ook zij, moet missen. Een van die mogelijkheden is het stilzetten van de tijd (in Hirs’ gedicht aangegeven door het woord ‘windstil’, in de titel dus al), waardoor er een mystiek moment ontstaat dat geen jarenlange meditatie vereist.

Geen jarenlange meditatie – maar wel concentratie en welwillendheid. Een componist kan van de uitvoerende kunstenaar verwachten dat die zich jarenlang geoefend heeft in techniek en interpretatie. Een dichter weet dat zíjn uitvoerende kunstenaar, de lezer (of toehoorder) zelf, die jarenlange oefening soms wel heeft, soms niet. Bovendien staat die lezer, die anders dan de musicus geen financiële tegenprestatie te verwachten hoeft, niet altijd open voor de taak die hem door een dichter als Rozalie Hirs wordt opgedrongen, de taak namelijk om zijn eigen creativiteit in te zetten bij zijn lectuur, of, als hij dat wel doet, die creativiteit te ontwikkelen als die in eerste instantie niet volstaat. Eigenlijk had het onderwijs daarvoor een basis gelegd moeten hebben, en een enkele keer is dat, bij een bevlogen leerkracht die er op miraculeuze wijze tijd voor heeft weten te vinden, ook wel gebeurd. 

Wat heb ik als kind een baat gehad bij de lessen op de vms, de Volksmuziekschool van Willem Gehrels! Canons zingen, ‘handzingen’, noten lezen, een beknopte muziekgeschiedenis, blokfluit spelen – het heeft de basis gelegd voor een van de verrukkelijkste onderdelen van mijn leven, en ik heb eerlijk gezegd wel een beetje te doen met mensen wier muzikale appreciatie niet veel verder is gekomen dan die van primitief gebonk. En dat geldt al evenzeer voor de mensen die de poëzie over zich heen laten komen zonder iets van de mogelijkheden te kennen die er in die kunstvorm in de loop der tijden zijn ontdekt. Uit die traditie voortkomende ontwikkelingen, zoals Rozalie Hirs’ oneindige zin, zullen hun begrip te boven gaan. Een schone taak voor de geluksmachine die de overheid zou moeten zijn, ze daartoe te verheffen…


waanloos en windstil wakker


tot in het universum niet windstil
maar wel waanloos vandaag
schiet ik wakker mateloos
weten en plotse schik
in wat hemels heet trefzeker
en toch onontgonnen waar
vriesochtend verlicht daar
bekwaam en zelfverzekerd
een verziend oog de lichtjaren
vervoegt het leven zin te geven
tot wat ik nog niet weet
geheim aan toe

Het geciteerde gedicht staat in Hollands Maandblad 2023 – 6/7

Jan Kuijper (1947) is dichter en vertaler. Binnenkort verschijnen zijn verzamelde opstellen, onder de titel Antimetrieën.

Meer van deze auteur