a van abele

uit je mond, heimelijke magische woorden zoals abele vol belofte waar abel in is verborgen
abel = de eerste die stierf zoals je eerste zoon, zoals je oudste abeleboom waarvan de tak afbrak, een kort kraken, brak in het zwijgen, bezweek onder het gewicht van de abelen die je aust - niets mag verloren gaan – inmaakt met je thuishand, vreemdheid in je oor. abele is dichter bij me dan appel die dichter bij me is dan apfel. sie, ze vallen heel in de verte - niemand komt ze meer rapen – liggen wormstekig in het gras en het zoemen zoemen zoemen van zoveel wespen, weven aan een nest aan de nietigheid van alle nesten als jij onder het dak in de schaduw van je bomen, die groeiden krom, als jij je blik naar elders richtte, leerde ik dat ook zwijgen anders spreekt dat vragen hun antwoorden zelf moeten vinden tot in de hoogste takken klimmen

                                                                  b van blau

dat je zo moet huilen… je hebt pijn in je rechteroor, legt je hoofd in mijn schoot. je oor  glinstert; glasstof misschien. ik blaas het stof weg en haal met een dun lang instrument een splinter uit je gehoorgang; daar schuilt het woord blau; het komt vrij het blau van de aarde waar jij vandaan, het blau van je ogen, het diepe dromerige melancholieke blau in de verste uithoeken van plekken waar je kilometers ver kunt kijken, naar dit licht dat ons niet aanraakt, dat verloren gaat vluchtte je, vlieg je,

                                                                                                                              NACHTSCHWALBE . . 

                                                                  ch van chmel (zjmel)

ich horche mit, wenn mein waldauge die waldzunge hertstong herzenszunge wil ik zeggen in de nabije tuin zich naar de hemel ziet openen zoals allerlei andere bladeren opengevouwen in de luchtruimte genesteld zich met wind wolken regen vermengen, läßt mutter(s)zunge mit meiner neuen zunge zweige zwiepen - zwiepen licht alsof ze in de lucht schrijven 
ik volg hun namen terug van hop tot hopfen tot
chmel klimt tegen de tulpenboom op 
woorden liefkozen of houden op afstand 
de buurman doet zijn deur op slot 
ook de ekster laat van zich horen
of  
de stem die me chmel gaf, melk en honing, zang is
vervlogen als het geluid van de ō‘ō (moho)-vogel
of
ook de volgende dag verspringen namen in het geluidloze groen geen herinneren dat me in vuur en vlam zet slechts het zweven van spinnenwebben en schwirrfliegen – schwirren = muziek in mij van elders maar niet ver van zwirrelen – die verbindungen so zart und bedeutend, dass sie mich mitreißen … zerreißen müssten beim übersetzen …, (naar fk*)

                                                                  g van gerten (jerten)

niet dat ik je terugzie ik zie je ineens
je staat daar in je moestuin (gerten) quietschlebendig 
en even tastbaar en toegankelijk als je moestuin (gerten) 
waar niemand is en toch je hele wezen in besloten ligt
je hebt je rubberen laarzen aan 
je staat in je moestuin (gerten) 
het is heet 
je leest erwchen 
er is niets veranderd
je spreekt met de planten de dieren 
je spreekt de taal die je eigen die je asiel is je thuis
je spreekt ze heel zacht dat niemand haar kan horen
ik stoor je niet 
ik schrijf je neer in het wonderlijk barnsteen
van het schrift 
terwijl ik schrijf lees je erwchen in je moestuin
(gerten)
versta ik je taal die ik niet versta

                                                                  k van kruschke (kroesjke)

zit rustig in haar stoel; geen licht in de kamer; de geur van peren; kruschken zeg je. we laten ze rijpen onder witte kussens, je witte witte kussens onbeslapen, en slivovitsj blijkt in het zonlicht de kleur van reeën te hebben; je blauwe ogen de kleur van aderen. ze zijn bijna blind, uitgehongerd, verlangen naar slaap, de poolster; ‘polak’ riepen ze toen je langs hun mooi geschilderde huizen liep. je r rolt van achter je keel tussen je halfopen lippen door en donkere woorden, vreemde donkere woorden



                                                                  sch van schischke

bij het horen van het woord denk ik dat dat wat het benoemt zacht zou moeten zijn en klein maar als ik het opraap en in mijn hand houd is het ruw en hard

Guido van Driel

  • fk = franz kafka
Annelie David (1959) is van huis uit danser en choreograaf. Na 2003 ontwikkelde zij zich als dichter. Ze vertaalt Duitstalige poëzie. In 2013 debuteerde ze met Machandel. De kritiek prijst de persoonlijke en emotionele kracht van haar teksten. Davids laatste bundel Schokbos was genomineerd voor De Grote Poëzieprijs 2021.

Meer van deze auteur