Dit verhaal is gebaseerd op een gebeurtenis die plaatsvond op 7 december 1991 in Zagreb (Kroatië).

De nacht was koud en terwijl de auto bergopwaarts reed op een smalle weg door het bos dook het meisje trillend ineen op haar stoel. De man die naast haar zat meurde naar rook, brandewijn en nog iets dat ze niet kon plaatsen. Te horen was alleen het geluid van de auto en af en toe gekletter van metaal. De mannen waren niet spraakzaam, zo nu en dan vloekten ze. Ze rookten en in het donker van de bosweg gloeide de as van hun sigaretten als kleine, rode glimwormen. Het was gaan sneeuwen. 

Gekleed in een dun jack over een roze pyjama leek het alsof het meisje was ingedut. Haar hoofd was op haar linkerschouder gezakt, lange lichte haren vielen over haar gezicht. Haar ogen waren gesloten en alleen een oplettende toeschouwer zou merken hoeveel inspanning het haar kostte ze niet te openen. Dit was ook te zien aan haar kleine verkrampte vuisten. Op de achterbank waren ze met z’n drieën, aan de andere kant van de man zat haar moeder en op een bepaalde manier troostte dit haar. Ondanks alles werden ze samen weggevoerd, al wist ze niet waarheen. 

Nog niet zo lang geleden, een paar uur eerder, sliep ze in haar eigen bed. Ze was in slaap gevallen met zorgen over de wiskundetoets van morgen, een vak dat haar echt niet lag. Ze werd wakker van herrie, stemmen van mannen in de woonkamer. Ze stond op en ging naar beneden. De televisie stond aan en mama was overeind gekomen, ze had een trui omgeslagen. Ze zag dat haar moeder verrast was door dit nachtelijke bezoek. Op haar verstarde gezicht herkende ze de contouren van angst. Een paar mannen in camouflage-uniform doorzochten lades en rommelden in kasten, haalden het beddengoed overhoop, op zoek naar iets. Vader schreeuwde, wat willen jullie nog meer, ik heb jullie het goud en geld gegeven. Het meisje was verbaasd dat hij schreeuwde tegen gewapende mensen die hem duidelijk hadden gewekt en uit bed hadden gesleept. Hij had alleen tijd gehad om een kamerjas over zijn pyjama aan te trekken. Hij was woedend, zij wierpen hem beledigingen toe en lachten hem uit. Toen ze naar buiten vertrokken, rende vader achter hen aan, verfomfaaid en op zijn sloffen. Papa, papa, kom terug, probeerde het meisje te roepen, maar er klonk slechts gefluister. Stilzwijgend omhelsde mama haar stevig, het is voorbij, zei ze. Maar op dat moment verschenen er weer twee mannen in de kamer, alsof ze zich hadden bedacht. Kom met ons mee, zeiden ze tegen mama. Ze vertrok. Zij ook, zei degene met de snor kortaf. Hoezo moet ook het meisje mee, stotterde mama. Ach, jullie komen terug na het gesprek. Een van hen duwde mama richting de deur, de ander greep het meisje bij haar schouder en schreeuwde we gaan, en snel een beetje! Neem je jas mee, riep mama haar toe. In het voorbijgaan rukte ze haar jack van de kapstok. Voor het huis stonden twee auto’s te wachten.   

Toen de mannenhand haar aanraakte was het alsof er iets in haar werd aangezet, er een beweeg-automatisch-als-een-robot-schakelaar werd overgehaald. De afschuw die haar een moment eerder aan de grond gekluisterd had was volledig verdwenen, haar bewegingen waren licht en niet langer van haar. Ook zijzelf was niet meer hetzelfde, eerder een pop bewogen door een onbekend, verborgen mechanisme. Ze huilde niet, haar ogen waren droog en haar hoofd was leeg terwijl ze haar de auto in joegen. Ze kwam langs vader die op de grond lag. Mama slaakte een gil, rukte zich los en knielde neer en het meisje bleef een seconde staan, met glazige ogen staarde ze naar dit schouwspel, alsof het haar niet aanging. 

De kou voelde ze pas toen ze ineendook op de achterbank, maar dit was een andere kou, niet de normale. Ze trilde niet door vorst, meer uit een soort koortsigheid. Ze waren in een bedompte auto geduwd waarin zich naast haar en mama nog drie mannen hadden gewurmd. Waar brengen ze ons naartoe vroeg ze aan mama, maar mama huilde alleen stilletjes en herhaalde papa’s naam. Misschien hoorde ze haar wel helemaal niet? Stilte, bulderde de bestuurder. Het meisje kon maar beter doen alsof ze er niet was. Ze hoefde niet te doen alsof omdat dit haar niet meer leek te overkomen. Wat er van haar over was bestond alleen nog maar in haar hoofd. Zelfs haar maag was niet langer verkrampt en ze hoefde ook niet meer over te geven. Terwijl de auto door de lege straten van de stad sjeesde schoot haar te binnen dat ze mama misschien naar de gevangenis brachten voor een verhoor omdat een paar van de mannen bij hen thuis vuile Serviër, verrader en zo tegen papa hadden geschreeuwd. Maar wat gebeurt er met haar, bestaat er soms een gevangenis voor kinderen en zullen ze haar ook over papa ondervragen? En wat zou zij hen kunnen vertellen? Toen school begon hoorde ze sommige kinderen in haar klas zeggen dat er ook bij hen Serven waren en dat ze daar niet hoorden. Waarschijnlijk doelden ze op haar, Mirjana en Vlado, andere Serven kon ze zich niet bedenken. En aan hen dacht ze alleen omdat hun namen op een ochtend op het schoolbord verschenen, het was een korte lijst en daarboven stond Serven moeten sterven, een dubbele punt en hun namen. Gelijk daarop werd de boodschap weggeveegd, voordat de juf binnenkwam. Een keer had iemand op haar schoolbank met een krijtje een S geschreven. Ze vertelde het niet aan haar ouders omdat ze niet wilde dat zij zich zorgen zouden maken over zulke domme grappen. Vader was sowieso al somber en bezorgd de laatste tijd. 

Toen ze de stad uit waren en omhoog begonnen te rijden, herkende ze de weg richting de Sljeme-berg. Ze vroeg zich niet langer af waar ze heen gingen. Rijden door een bos midden in de nacht in de kou, en dan ook nog eens met gewapende mannen – dat ging haar voorstellingsvermogen te boven en was daarom onwerkelijk. Haar paniek was al eerder verruild voor verdoving. Ze dacht aan haar broertje en zusje die bij de buren waren, wie zou hen ontbijt geven en ze dacht aan de kat die er zeker vandoor was gegaan toen de deur openging. Hoe zou ze nu weer binnenkomen? 

De rit duurde niet lang en de auto’s kwamen tot stilstand in het pikkedonker voor een of ander huis waar geen licht brandde. Was dit de gevangenis? Het ene moment stonden ze naast elkaar. Toen een van de mannen het meisje beetpakte verzamelde mama al haar krachten en gilde, blijf van mijn kind af! Het meisje draaide zich om, wilde haar moeder omhelzen, maar ze werd al door twee mannen meegetrokken. Het bos en niet het huis in. Het was harder gaan sneeuwen. Ze liepen, de geluiden van de nacht waren voor het meisje niet te horen, geen beestjes die zich kenbaar maakten, geen gefladder van de vleugels van een uil, ze hoorde alleen de nagalm van haar hart en het knisperen van bladeren onder laarzen. Het leek alsof de mannen wisten waar ze naartoe gingen, ook al struikelde het meisje omdat er geen pad te ontdekken viel. Na een paar minuten stonden ze stil en begonnen de mannen te kibbelen. Een van hen zei dat het moest gebeuren, hij gebruikte het vreemde woord liquideren, de ander vroeg of het echt moest, ze is maar een kind, en een derde, overduidelijk de bevelhebber, zei die kleine is een getuige, net zoals dat moeke van d’r. En hij zei dat ze haar een blinddoek moesten ombinden. De woorden moeke en getuige en dat eerdere woord, liquideren, uitgesproken in het midden van de nacht in een bos, bereikten haar als weerkaatsingen. Ze botsten tegen de bomen en ketsen terug, opnieuw en opnieuw. 

Ze had al eerder kunnen weten wat er met hen zou gebeuren, toen de jongste man over papa heen stapte en daarbij met zijn voet in het plasje bloed op de stoep terechtkwam. Of toen ze het gezicht van mama zag verwringen van de pijn. De mannen staken sigaretten op. De kleine rode glimwormen gloeiden alsof ze leefden. Ze stond stil, ze wist niet wat ze anders zou moeten doen. De doek die ze om haar ogen hadden gebonden stonk naar benzine. De stilte werd doorbroken door een kort spervuur ergens dichtbij. Opeens voelde ze dat haar schouders schudden van het huilen, dat luide snikken zich losrukten en ontsnapten uit haar keel als bange vogeltjes. Het laatste wat ze hoorde waren de woorden, kom op maak het af nou en het geruis van de wind hoog in de boomtoppen. De schoten hoorde ze niet, die waren oorverdovend dichtbij. 

Niet lang daarna lagen de moeder en het meisje samen in een ondiepe kuil, bedekt met bladeren en afval onder een dun dak van sneeuw. Er ligt meer afval in dit bos dan je zou denken, zei een van de mannen. Een andere antwoordde met gelach. Terwijl de mannen vertrokken, viel er een diepe stilte. Alsof het bos volledig was verstomd.

Vertaling: Lena van Tijen 

Honderd jaar PEN Nederland

PEN Nederland komt op voor bedreigde schrijvers en laat een krachtige stem horen in de strijd tegen de vervolging van schrijvers en censuur in welke vorm dan ook. Omdat een vrije samenleving niet kan bestaan zonder vrijheid van meningsuiting en vrijheid van literaire expressie, steunt de organisatie schrijvers, dichters, essayisten, historici, vertalers, critici, uitgevers, journalisten en scenarioschrijvers die worden onderdrukt.
PEN Nederland is onderdeel van PEN International, een niet-politieke, onafhankelijke vereniging waarvan schrijvers lid kunnen worden, ongeacht nationaliteit, taal, kleur of religie (info@pennederland.nl).
Op 8 april 2023 vierde PEN Nederland haar honderdjarige bestaan. Ter gelegenheid van het jubileumjaar verschijnen er gedurende een jaar korte verhalen en gedichten van bedreigde schrijvers of schrijvers op de vlucht of in ballingschap in De Gids. De vertaling hiervan wordt gesubsidieerd door het Nederlands Letterenfonds.

Slavenka Drakulic (1949) is een Kroatische journalist en schrijver. Haar essays, romans en verhalen over feminisme, communisme en postcommunisme zijn in vele talen vertaald. Ze schrijft voor internationale kranten als The New York Times Magazine, Süddeutsche Zeitung en The Guardian. Van 1987 tot 2021 verschenen tien boeken van Drakulic in het Nederlands, waarvan meest recentelijk Frida’s pijn (2021) en Dora en de Minotaurus (2020) bij Uitgeverij Orlando. 

Meer van deze auteur

Lena van Tijen (1993) is een Nederlands-Kroatische schrijver, vertaler en boekverkoper. Haar teksten verschenen in De Groene Amsterdammer, Metropolis M en het Belgische kunsttijdschrift GLEAN (voorheen HART). Haar vertalingen waren te lezen in het literaire tijdschrift Terras en in De Gids. In 2022 werd haar essay Mag het weg? bekroond met de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek. 

Meer van deze auteur