Het gentiaanblauwtje, nog even doorzetten en dan is dat er ook niet meer. Ik herinner me het ijlblauwe vlindertje van wandelingen op het magische Balloërveld. Daar groeide op vochtige plekken de klokjesgentiaan, avondblauw en melancholiek, alsof de plant er al van doordrongen was dat die op deze wereld geen recht van bestaan had.

Zonder klokjesgentiaan geen gentiaanblauwtje. De vlinder legt zijn eitjes op de bloemknop, als die uitkomt vreten de rupsen zich een weg naar het vruchtbeginsel, laten zich na enige dagen vallen en scheiden dan een lokstof af die op die van mierenlarven lijkt. Bossteekmieren trappen erin en nemen de rupsen mee, verzorgen ze in hun hol als eigen kroost. Dat is al wreed, maar nog wreder is dat de rupsen zich daar te goed doen aan de mierenlarven. In het mierennest vindt ook de verpopping plaats. Als de vlinder in juni uit de pop komt, kruipt die zo snel als hij kan naar buiten omdat de mieren eindelijk doorhebben over wie ze zich al die maanden hebben ontfermd. Buiten bereik van de mieren, op een grasspriet of stengel, vouwt het gentiaanblauwtje zijn vleugels uit en vliegt weg om zich te goed te doen aan de nectar van dopheide, die dan net begonnen is met bloeien.

Hoe ingewikkeld, hoe geraffineerd wil je het hebben. De menselijke samenleving is ingewikkeld, maar wie de moeite neemt zich in de wereld van de planten en dieren te verdiepen, in de levende natuur, stuit op een complexiteit die ongekend is; geen mens had de levenscyclus van het gentiaanblauwtje kunnen verzinnen. Wat er door ons toedoen uitsterft, is van een adembenemende rijkdom; het laat zich niet eens voorstellen wat we bezig zijn te vernietigen, en precies daardoor, door die onmogelijkheid ons er een voorstelling van te maken, blijken we niet in staat die gestage vernietiging een halt toe te roepen.

Het gentiaanblauwtje is een van de vele dier- en plantensoorten die op het punt staan te verdwijnen. Met de klimaatcrisis is dit massale uitsterven het meest dramatische fenomeen van deze tijd, en niet alleen omdat ecosystemen in elkaar dreigen te klappen en ook wij, mensen, in ons voortbestaan bedreigd zouden kunnen worden. Wat verliezen we als soorten er niet meer zijn? Valt het uitsterven van soorten überhaupt wel te begrijpen? En dragen we verantwoordelijkheid voor hun voortbestaan of zijn er ook andere posities denkbaar?

Die vragen staan centraal in dit themanummer over het uitsterven van planten en dieren. Er is een verhaal van Hanna Bervoets, er zijn essays van Valerie Trouet, Wytske Versteeg, Jens Meijen, Jozef Keulartz en Jilt Jorritsma, poëzie van Maria Barnas en Alfred Schaffer, een beeldbijdrage van Maurice van Es, en dertien ‘signalementen’ van bedreigde soorten, als een soort mini-encyclopedie van het uitsterven, elk van tekeningen voorzien door Stepan Lipatov.

Wytske Versteeg, Fiep van Bodegom, Dirk van Weelden, Maria Barnas en Edzard Mik, namens de redactie