Dat ik waterdrieblad aantref op de Rode Lijst gaat me aan het hart, want het is de enige mij bekende soort uit het ongeteelde plantenrijk die ik vind getuigen van een slechte smaak.

Dat alle bomen, struiken, bloemen en planten tot de mosjes toe altijd krankzinnig mooi blijken als je ze aandachtig bestudeert, wonderen van vernuft en inventiviteit, sublieme staaltjes vakmanschap in de bouw en vormgeving van wortels, stengels, bladeren, bloemen en vruchten, tedere communicatiesystemen – in zekere zin is dat vanzelfsprekend. Planten leven al tientallen miljoenen jaren zo, dus beter kan niet, daar kun je van op aan. Alle planten zijn volmaakt in de gegeven omstandigheden, er zit niets overtolligs aan.

Plantenblindheid noemt men het verschijnsel dat mensen van nature planten over het hoofd zien en alleen letten op wat er actief beweegt of ademt in hun omgeving. De evolutie verklaart: planten kunnen je niet aanvallen, maar dieren wel, dus je overleeft beter als je alleen let op een mogelijke dreiging of prooi, en de passieve groene wereld laat oplossen in een waas (tenzij het er begint te kraken). Overleven door verblinding, ik verbaas me iedere keer weer over dit soort flauwekul.

Plantenblindheid is geen natuurlijk euvel van de menselijke soort. Jager-verzamelaars, herders en boeren geven de planten in hun omgeving minstens zoveel aandacht als de dieren (en de weersverschijnselen, en de sterren). Wat de stadsmens als plantenblindheid ervaart is geen spontaan of aangeleerd gedrag, maar een natuurlijke strategie van de planten. Als je, zoals zij, je leven lang op dezelfde plek moet blijven staan, is de beste manier om gevaar te voorkomen nooit de aandacht te trekken. Planten en bomen maken zichzelf actief onzichtbaar. Stekels en giftige bladeren zijn secundaire afweermiddelen.

Toch zijn er dagen en uren dat een plant haar onzichtbaarheid aflegt en gaat stralen. Als er uit de flow van een boswandeling opeens een lijsterbes opduikt of een reusachtige beuk, komt dat omdat ze actief je aandacht vragen, ze willen iets met je delen. Soms een waarschuwing, soms vrolijke opwinding, soms een moment van rust en vrede. Een gedachte dijt woordloos uit tot de omvang van de boomkroon, een nieuwe gevoelsnuance voegt zich in het licht van het bos, misschien is het maar een klein schakeltje in een veel complexer besef van hoe het leven is, hier op aarde, in het jaar x van de grote transformatie van de natuur.

Het nihilistische idee van de natuur is toeval en chaos, dreiging en geweld, voortdurende strijd zonder diepgang of doel, overleven en voortplanten zijn ijzeren wetten – dit alles verdampt zodra je gaat letten op wat planten werkelijk zijn en doen. Groots, stoer, trots, kleurrijk, precies, doortastend, verlegen, geraffineerd, sierlijk, vol variatie. Negatieve woorden komen niet voor in de rij, zelfs niet bij woekerend onkruid.

Menyanthes trifoliata

Stepan Lipatov

De plant weet precies wat ze doet en doet het daarom precies goed. Er is geen wanorde of dreiging, planten hebben een doel: zichzelf zo mooi mogelijk maken met een stevig soepel lichaam. Mooi voor wie? Voor de zon, de wind en de regen, neem ik aan, en een paar weken per jaar voor bestuivende insecten of fruit etende vogels. En voor elkaar, mag je vermoeden. En voor mij tijdens die onvoorziene ontmoetingen, als ik het bestaan van een plant of boom erken, en de plant of boom erkent het mijne.

En wat ik dan zie is pure schoonheid.

Vijftig jaar geleden roeide ik met mijn vader over het zwarte water van het veenmoeras achter Kalenberg, in de Weerribben. Oernederlands landschap, een trilveen dat sloot na sloot tot ver onder waterniveau is afgestoken, met de leg­akkers om de turf te drogen als lage lange eilanden ertussen. Vijvers met velden waterlelies, gele plomp, egelskop, moerasvergeet-mij-nietje, zomaar naast de boot. Pa keek vooral naar de vogels, ik naar wat de planten hier voor wereld neerzetten.

De dominante kleurstelling herinner ik me als paarsig bruin op de zompige velden met veel orchideetjes en vleesetende zonnedauw, zachtgroen in het ruisende riet en de gagelstruikjes langs de oevers. En mijn vader roeide ons piepend rond weer zo’n ruisende bocht en ik zag daar een stralen en wenkte naar dat licht te koersen. Oerscène. De ontdekking, de onthulling van waterdrieblad.

Waterdrieblad is een ondernemende plant. Ze groeit vanaf de oever het open water in met kaarsrechte, dikke, vleeskleurige wortelstokken. Daar hangen en zwalpen zachtgroene wortelbuizen onder in een warboel en erop ontspruiten in een rij op dunne bruine stelen clusters van telkens drie groene bladeren, die als een driedelige snavel ergens naar happen dat net te groot voor ze is. Het groen van de bladeren is zowel onstuimig als ingetogen. Gretigheid en bescheidenheid is wat waterdrieblad uitstraalt. Ze verovert het open water en legt er een dikke mat van frisgroen leven op aan. Wat leeg is vol maken – het is misschien een calvinistische onderneming van de bladeren, doorwerken is de boodschap, genieten komt later.

Soms besluit waterdrieblad zichzelf te overtreffen en iets bijzonders te maken om haar vreugde over het leven uit te drukken. Dat is tenslotte waar alle bloemen voor bedoeld zijn. De bloemtros van waterdrieblad wordt compleet gevormd door celdeling in een bloemknop op de wortelstok op het water. De steel, tros en tientallen bloemen liggen klaar in de knop, de bloem groeit uitsluitend hoog de lucht in doordat de cellen in de bloemknop water opnemen, opzwellen en zich uitstrekken. De plant heeft de bloem tot de kleinste details ontworpen en gebouwd toen er van insecten nog geen sprake was. Van buiten bezien lijkt een bloem voor een bestuiver bedoeld, maar vanuit de plant gezien is het een uiting, en geen opdracht. De bloemen zijn precies zoals de plant ze bedoeld heeft, in volle trossen op een lange steel hoog boven de bladermat, fonkelend in de zon en zwierend in de oeverwind. Je ziet de afzonderlijke bloemen pas vaste vorm krijgen als je al heel dichtbij bent, en ze zijn bij eerste indruk wonderschoon.

Ik herinner me niet hoe lang de betovering duurde, we zullen de plant met de Heukels op naam hebben willen brengen en het zal ons ook wel zijn gelukt. De determinatie verplichtte me beter te kijken naar de afzonderlijke bloem. Mijn vader las: ‘Kelkslippen eirond.’ Check. ‘Bloemkroon roodachtig wit.’ U zegt het. ‘Met gebaarde slippen.’ Met wat? Misschien zag ik ze toen pas, de franjes die woekeren over de vijf volmaakt gave, smalle witte kroonblaadjes. De gestalt van waterdrieblad als een solide maar ontoegankelijke plant is zo sterk en het lichte getintel erboven zo enigmatisch, dat de details achter de algehele indruk onzichtbaar blijven, tenzij je er met je neus op wordt gedrukt. Of probeert mijn geheugen nu het trauma van de gebaarde slippen te verzachten via de omweg van Heukels, en zag ik onmiddellijk wat er niet deugt aan deze bloemen? De plant probeert met overbodige frutsels iets wat al mooi was nog mooier te maken. De bloemen willen te mooi zijn, ze verprutsen het bereikte schoonheidsideaal met een wansmakelijke baard.

En ik voelde een diepe weerzin opkomen. Maar waterdrieblad trok me ook door dit psychologisch obstakel heen haar wereld binnen en schonk me het inzicht dat de schoonheid van planten niet puur en volmaakt is omdat ze van nature niet anders kunnen, maar omdat ze het willen en ernaar streven: wie is de mooiste is het spel. Want deze ene plant, mijn bedreigde waterdrieblad, laat zien dat ook een plant in de verleiding kan komen iets anders te maken dan strenge of speelse schoonheid. Afschrikwekkende Nederlandse barok.

Arjen Mulder (1955) is bioloog van opleiding en essayist van roeping. Zijn meest recente boeken zijn: Wat is leven? (2014, bekroond met de Dr. Wijnaendts Franckenprijs 2018), De successtaker (2016) en het spraakmakende Vanuit de plant gezien (2019).

Meer van deze auteur