Aan Jeffrey Preston Bezos

Mijn laptop met oranje avondfilter verlicht de kamer alsof er een zon ondergaat, midden in de nacht. Op het beeldscherm stijg jij op, Jeff, moderne farao, godenkind, naar de stratosfeer. Je zit netjes vastgeklikt in je fabelachtige ruimteraket. Jij, miljardair wiens werknemers in flesjes moeten plassen omdat ze geen pauzes kunnen nemen. Jij, fruitpers van hardwerkende mensen, jij gaat door de ruimte zweven – niet voor de wetenschap, niet om de grenzen van onze soort te verleggen. Nee, gewoon voor het plezier, zoals snorkelen op de Bahama’s of skydiven in Nieuw-Zeeland.

Niet zo lang geleden zag ik beelden van het compleet overspoelde Wallonië. Je denkt waarschijnlijk dat dat een verzonnen gebied is, iets uit Narnia, maar het is een deel van België waar dagenlang bedden, stoelen en magnetrons door de straten dreven. Auto’s die als speelgoed op elkaar gestapeld lagen. Huizen die half weggevreten leken door een onzichtbaar monster. De ravage na de overstromingen was niet te overzien. Misschien heb je op je gigantische televisie ook gezien dat er in Turkije en Griekenland enorme bosbranden woedden die zo goed als niet te stoppen waren. Het was er gewoonweg te heet en te droog om het vuur onder controle te krijgen. Tegelijk moeten mensen vluchten voor de oprukkende Taliban, kruipen ze op de wielen van evacuatievliegtuigen. Zo is het begonnen, Jeff: met jouw sierlijke pirouettes in de ruimte terwijl de paupers, de inferieuren, weggespoeld werden door rioolwater of op de vlucht moesten voor vlammen en terreur.

Dat klinkt misschien apocalyptisch, en het is eigenlijk ook wel wat oneerlijk tegenover jou. Je geeft ook een paar procent van je fortuin weg aan klimaatinitiatieven, al blijft dat een druppel op een hete plaat én gaan er heel wat geruchten dat je daarbij andere, duistere motieven hebt, zoals controle uitoefenen over welke projecten fondsen krijgen (om zo anti-Big Tech-initiatieven te saboteren). Tegelijk zie je misschien zelf niet wat je fout hebt gedaan – heb je niet gewoon de sleutel tot succes gevonden, en maak je daar niet gewoon gebruik van? Toegegeven, een overstroming in Wallonië impliceert geen massa-extinctie, en profiteren van een oneerlijk systeem betekent ook niet dat je rechtstreeks mensen de dood in jaagt. Je staat geen mensen neer te maaien met een kalasjnikov, nee – maar is, bijvoorbeeld, de piloot van Enola Gay, het vliegtuig dat een atoombom op Hiroshima liet vallen, dan de enige schuldige aan die onvatbare verwoesting? Of is de ware boosdoener de generaal die het bevel gaf? Of, sterker nog, de wetenschappers die de bom bedacht hadden? Schuld is zelden waterdicht, nooit perfect op één persoon te schuiven. Schuld is iets wat we delen. Iets wat door alle mogelijke voegen kan sijpelen. Nu vraag ik me af wie je denkt te zijn, Jeff – misschien beschouw je jezelf als motor van de Amerikaanse economie, maar gezien vanaf deze uitgeputte planeet lijk je eerder een Amerikaanse ramptoerist die, niet lang na de explosie van de atoombom, in een beschermend pak boven het puin helikoptert, je tong uitsteekt naar de Japanners en ‘America, Fuck Yeah’ door de speakers jaagt. Al je klimaatfilantropie ten spijt: een ethisch wezen doet zoiets niet.

Maar goed, deze brief is niet bedoeld om je te beschuldigen. Ik wil enkel met je praten over de toekomst van onze soort en samen onderzoeken of we wel goed kunnen bevatten wat er aan de hand is. Als we het over het klimaat hebben of over uitsterven, zijn we steeds in hypotheses aan het denken in plaats van herkenbare anekdotes; we bewegen ons voort in toekomst en verleden, maar nooit kunnen we ons volledig op het heden concentreren. We hebben de verbinding met andere tijden nodig om het web van sluipende veranderingen aan elkaar te linken. We kunnen een evolutie immers alleen maar aanduiden op basis van wat iets is, wat iets was, en wat iets zal zijn. Door die temporele afstand is het moeilijk te zien wat uitsterven precies betekent en hoe het gebeurt. Laten we het dan concreter maken: als we allemaal uitsterven, Jeff, zullen je vier kinderen ook overlijden. Denk je soms na over welke toekomst je die kinderen eigenlijk geeft, en of die toekomst nog leefbaar zal zijn? Je kan je daarbij afvragen of het nog wel verantwoord is om levende wezens op deze beschadigde planeet te zetten, en, sterker nog, tot welke generatie je persoonlijke verantwoordelijkheid voor die wezens reikt. Volgens mij eindigt die verantwoordelijkheid nooit, al ga je tien generaties verder: je blijft de oorzaak van hun bestaan. Zelf, als kinderloze, vraag ik me vooral af vanaf welk punt het geoorloofd is voor de mens om het voortbestaan op te geven. Wanneer heiligt het doel de middelen niet meer, vanaf wanneer kost het ons te veel moeite om ons voortbestaan te verlengen? Als je over zulke dingen begint na te denken, gaat elk concept in je omgeving afkalven; de wereld is voortdurend bezig met eindigen, besef je dan. Wijzelf ook. Die gedachte moet toch ook iets met jou doen, tenzij je natuurlijk écht een gevoelloze hagedis bent van de planeet Neptunus, maar dat zal wel niet. Samen met jou wil ik een uitstapje maken, Jeff, voor de verandering niet naar de stratosfeer maar naar de diepste binnenkant van ons brein, om te kijken hoe het kan dat uitsterven zo moeilijk te begrijpen is – net zoals jij de grenzen hebt bereikt van wat kapitaal je kan opleveren, wil ik met jou de grenzen van de verbeelding aftasten.

Om uitsterven te begrijpen, is het misschien handig om te beginnen met een bekend citaat van een al even bekende astronoom, Carl Sagan: ‘Extinction is the undoing of the human enterprise.’ Sagan wijst al aan dat het dus niet alleen gaat om de gelijktijdige dood van zo’n zeven miljard zoogdieren, maar ook om het ‘ongedaan maken van de menselijke onderneming’: het verlies van alles wat de mensheid ooit gepresteerd heeft en waar iedereen, elke mens, naartoe gewerkt heeft. Onze technologische en culturele vooruitgang van de afgelopen millennia is in dat opzicht wel degelijk iets om te koesteren. Denk aan de aardse weelde aan schriften en talen, elektriciteit, het internet (en natuurlijk online pakjes bestellen!), empathie, adoptie, muziek, verhalen – dat zijn dingen die misschien wel nergens anders in het universum bestaan. Indien de mens uitsterft, aldus Sagans citaat, is alles voor niets geweest. Elke oermens die met een gebroken been en een zuigeling in de armen geklemd gevlucht is door ijzige toendra’s, elke soldaat die op een of ander slagveld in de modder verzonken is, elke wetenschapper die ooit een ontdekking gedaan heeft: allemaal tevergeefs.

Dat lijkt misschien cynisch en pessimistisch, maar het is gewoon een wetenschappelijk realisme: de wetten van de thermodynamica dicteren volgens heel wat wetenschappers dat het universum uiteindelijk in heat death of hittedood zal eindigen. Dat is een immens traag proces, dus geen zorgen: het zal niet spontaan gebeuren terwijl jij in je raketje om de aarde cirkelt. Omdat energie steeds vervliegt en alles steeds afbrokkelt, zal alles, elke ster en planeet, uit elkaar vallen tot er slechts een iel gas overblijft, en daarna zelfs dat niet meer. Er is een eindpunt voor het hele universum. Daaruit kunnen we concluderen dat, zelfs áls we alle aardse problemen zoals klimaatverandering overleven, we dan nóg zullen uitsterven. Het idee dat de mensheid zal eindigen is in dat opzicht dus geen doemdenkerij – het is gewoon een wetenschappelijke zekerheid. Er is geen ontsnappen aan, ook niet voor jou, ruimtekeizer, ondanks al je geheime bunkers op afgelegen plaatsen waar je in geval van een apocalyps nog tientallen jaren kan overleven met je naasten en je personeel. Je hoopt waarschijnlijk dat je ex, MacKenzie, komt aankloppen en je smeekt om haar terug te nemen zodat ze ook in de bunker kan, en dat je dan koudweg nee kan zeggen, met die ingehouden opgeblonken grijns en koele amfibische ogen van je. Je kinderen huilen zacht. Een bosbrand op de achtergrond. Een drone zoemt overlangs.

Al bij al moet je toegeven dat het best grappig is dat wij, hier, nu, op een godvergeten bol rondtollen in de ruimte, als afstammelingen van op het land duikelende vissen en rechtop lopende apen. En dat jij, meercellige der meercelligen, kale aap der kale apen, je met pure kapitaalkracht voor heel even hebt weten te onttrekken aan het aardse bestaan. De evolutie kan je zien als een enorme, absurde, groteske grap die al miljoenen jaren duurt en die hoogstwaarschijnlijk naar een teleurstellende punchline – iedereen dood! – toewerkt.

Het besef dat alles vergankelijk is, lijkt wel wat op de vrees het gasfornuis aan te hebben laten staan. Het is een soort voorgevoel voor iets wat al gebeurd is, misschien, zoals de angst dat je huis op dit eigenste moment in lichterlaaie staat zonder dat je dat zeker kan weten. Eerlijk gezegd volgt er bij mij dan een soort acceptatie, een distantiëring van de wereld. Het is niet ondenkbaar dat we al processen in gang hebben gezet die onomkeerbaar zijn (het gasfornuis staat toch al te lang aan, het huis staat al in brand). Dat werkt meteen als een soort verdedigingsmechanisme, want een dergelijke resignatie tot het noodlot betekent ook dat er niets meer aan te doen is, en dat je dus niet meer in actie hoeft te schieten. Je woonst ligt toch al in de as, dus waarom zou je je nog naar huis haasten? Ik vermoed dat jij dat geen herkenbaar gevoel vindt, Jeff, want je hebt ongetwijfeld ofwel personeel om je gasfornuis te bedienen, ofwel iets moderners dan een gasfornuis.

Via dat idee van onomkeerbaarheid – dat uitsterven eigenlijk vaststaat en dus al gebeurd is – verlossen we onszelf van het schuldgevoel voor de mogelijkheid dat de komende generaties geen leefbare aarde meer zullen hebben. Zo kunnen we ons mentaal dissociëren van het verlammende besef dat we allemaal zullen verdwijnen. Is dat ook hoe je omgaat met je eigen impact op de wereld, Jeff, om niet te hoeven beseffen dat je hebt meegewerkt aan het eeuwige einde van je eigen kinderen? Als dat zo is, hoef je niet verbaasd te zijn: ons brein is evolutionair niet bedoeld om gigantische problemen te kunnen begrijpen. De cognitieve wetenschap evolueert steeds meer naar een begrip van het denken als ingebed in een menselijk lichaam, gesitueerd in een fysieke situatie en gericht op handelen. Denken is dus nooit ontlichaamd en we zijn geëvolueerd vanuit (of juist dankzij) een overlevingsdrang. Het overgrote merendeel van onze evolutie bestond uit snel reageren op roofdieren, op instinctief handelen. Die ontwikkeling van miljoenen jaren zorgt er ook voor dat onze (en eigenlijk alle) hersenen efficiënter werken met rechtstreekse zintuiglijke informatie. Een ritselend blad, een krakende tak, naruisend struikgewas. Het zijn zaken waar we instinctief op kunnen reageren. Tegenover die zintuiglijke indrukken staan abstracte concepten, maar de verdeling is niet zwart-wit. Een groot deel van de taal die we gebruiken leunt immers ook op fysieke, lichamelijke concepten om abstracte zaken aan te duiden (zoals het werkwoord ‘leunen’, dat in deze zin abstract gebruikt werd). We gebruiken dus fysieke dingen om meer abstracte dingen te begrijpen, en op die manier heeft onze evolutionaire oorsprong enorme sporen nagelaten in de manier waarop we denken. Zulke ingebedde patronen slijten er niet makkelijk uit.

Het hele idee dat een goed geschreven tekst zintuiglijk is, dat die fysieke ervaringen opwekt in de lezer, kan je dus terugvoeren op de lichamelijke oorsprong van ons denken. Ons denken is geënt op wat Gilles Fauconnier en Mark Turner de menselijke schaal (‘human scale’) noemen in hun befaamde boek The Way We Think. Evolutionair gezien had het eeuwenlang geen enkele zin voor onze hersenen om ons een voorstelling te maken van de gehele aarde, wereldeconomieën of globale temperatuurschommelingen. Voor onze voorouders en hun overlevingsdrang waren vooral dingen die in ons gezichtsveld lagen relevant. Het idee dat je hele soort onvermijdelijk zal uitsterven door de wetten van de fysica hoort daar uiteraard niet bij – het is niet bepaald iets wat in je hoofd opkomt wanneer je een buffel aan het spit braadt in een grasveld. Door grote zaken te comprimeren tot de menselijke schaal, bijvoorbeeld door, zoals hierboven, de hele mensheid te vatten in één mens die een bizon braadt, kunnen we die dingen makkelijker begrijpen. Het is het behapbaar maken van gigantische, overweldigende dingen. In jouw geval, Jeff, ben je de incarnatie van het hypergeglobaliseerde kapitalisme dat de armen der aarde uitgemolken heeft om naar de ruimte te vliegen, puur om je ijdelheid te voeden, om jezelf onsterfelijk te maken maar tegelijk jezelf de geschiedenis in te laten gaan als iemand die zovele mensen had kunnen helpen, maar er expliciet voor koos om dat niet te doen. Je giften aan klimaatfondsen zijn maar een kinderpleister met clownhoofdjes op een gapende wonde. Eigenlijk is dat wat ik wilde zeggen: je bent een symbool, maar niet het symbool dat je had willen zijn.

Ondanks die compressie tot menselijke schaal hebben we nog vaak last van die cognitieve tekortkomingen, want zogenaamde wicked problems of ongestructureerde problemen zijn nauwelijks tot die menselijke schaal te comprimeren, doordat ze te complex en veelvormig zijn om te reduceren tot één enkele waarneembare ervaring. De klimaatverandering proberen we te comprimeren tot waarneembare fenomenen als overstromingen en de excessen van het kapitalisme laten we samenvallen met jouw verachtelijke ruimtereis, maar de werkelijke gevolgen van die problemen kunnen we nooit tot in alle details tegelijk vatten. Dat komt deels doordat we zo weinig zintuiglijke indrukken krijgen die onze apenbreinen rechtstreeks en met zekerheid linken aan uitsterven.

Je hoort wel vaker dat de rede tekortschiet om iets te begrijpen, maar wat uitsterven betreft kan je met enige evolutionair-biologische overtuiging zeggen dat het rationele denken hier op zijn grenzen botst. Hoe kunnen we uitsterven dan wel goed vatten? Misschien met de toverstaf van het irrationele denken, de makkelijke deus ex machina van bijna elk essay, elke brief geschreven door iemand die zich artiest noemt: met kunst. Ik weet niet of je een kunstfanaat bent, want zoveel vind ik niet over je persoonlijke leven – misschien ken je het vooral als langetermijninvestering. Of misschien zie je jezelf wel als een kunstenaar van het kapitaal, iemand die rijk worden heeft verheven tot, welja, een kunst. Wanneer je als kunstenaar nadenkt over je eigen belang in het licht van de totale verdoemenis, valt alles wat je doet eigenlijk in het niet. De paar teksten van je hand drijven even op de oerzee, maar vallen snel uiteen door het vocht. De laptop en de cloudserver waar je werken opgeslagen stonden, zijn tot gruis herleid. Er is niemand om nog je boeken te lezen of om je pakketjes te bestellen. Het doet me denken aan Shelleys befaamde gedicht ‘Ozymandias’, over de resten van een standbeeld van Ramses II, waarvan het voetstuk zegt: ‘Look on my works, ye Mighty, and despair!’ De volgende regel in het gedicht zegt echter droogweg: ‘Noth­ing beside remains.’ Eerlijk gezegd zie ik daar jouw in steen gebeitelde hoofd liggen in de woestijn, Jeff, met de helft van je kaak reeds afgebrokkeld, met een oog dat in stof is opgelost en weggewaaid is over de duinen van de Sahara, en verderop je reusachtige stenen hand nog, uitgestrekt naar de kosmos, naar de plek waar je de eeuwigheid dacht gevonden te hebben.

Toch is het échte uitsterven erg moeilijk te vatten in literatuur. Ja, we kunnen ons wel voorstellen hoe de wereld eruit zal zien na een apocalyps. Waarschijnlijk heb je weleens films gezien als I am Legend, games gespeeld als de Fallout-serie, of boeken gelezen zoals Cormac McCarthy’s The Road – voorbeelden genoeg. Toch speelt de mens daar nog steeds de hoofdrol. Zonder mens of mensachtige wezens heb je immers geen verhaal: je hebt een causale sequentie van minstens twee gebeurtenissen of handelingen nodig. Liefst komen er nog wat andere ingrediënten aan te pas, zoals intrige, spanning, persoonlijke motieven. Misschien een scheiding, een verloren liefde, een gemiste kans. Ons begrip van wat een verhaal is, vereist een vorm van mensachtige cognitie, mensachtige tijd, en mensachtige ruimte. Een kunstwerk dat toont hoe elke molecule uit elkaar valt, hoe de aarde in realtime een droge rots of tollende ijsbol wordt, is bezwaarlijk een verhaal te noemen. Zoals onze hersenen tekortschieten, blijkt ook ons vermogen om verhalen te vertellen niet helemaal voldoende om uitsterven te begrijpen.

Als je een kunstenaar bent die op zoek wil gaan naar de poëtica van het uitsterven, lijkt het me nuttiger om, enerzijds, te verkennen wat ons toekomstige leven tijdens het proces van uitsterven zou kunnen zijn. Je kan dus mogelijke werelden verkennen, scenario’s schetsen, en de menselijke ervaring van die scenario’s optekenen. Dat is iets wat ik probeer te doen in mijn debuutroman De lichtjaren – een oprechte poging om te vatten hoe de mens een leven kan opbouwen, kinderen kan krijgen en geluk kan vinden in een wereld waarin het uitsterven op de loer ligt. Anderzijds kan je er misschien voor kiezen om in te zoomen op het gevoel van verdoemenis in plaats van op die onvermijdelijke verdoemenis zélf. Een mooi voorbeeld van dat laatste is de onemanfilm Inside van Bo Burnham, een cabaretier die bekendstaat om zijn millennialironie. In de film legt hij zijn leven vast tijdens zijn zelfisolatie tijdens de coronacrisis; hij zingt, klaagt en oreert over dingen als eenzaamheid, depressie, zijn afhankelijkheid van een publiek, de alomtegenwoordigheid van het internet, en, surprise surprise, de klimaat­apocalyps. In zijn nummer ‘That Funny Feeling’ zingt hij, begeleid met een kampvuurgitaar en avondlijke krekels op de achtergrond, over alle manieren waarop we onszelf proberen af te leiden van het onvermijdelijke wereldeinde: ‘The live-action Lion King, the Pepsi Halftime Show’ of ‘A book on getting better hand-delivered by a drone’ – dat terwijl de wereld langzaamaan ten onder gaat: ‘The whole world at your fingertips, the ocean at your door.’ Zijn nostalgische, bijna vrolijke zang doet me vermoeden dat Burnham net hetzelfde ervaart als ik – een gelatenheid, bijna opluchting veroorzaakt door de onvermijdelijkheid van het uitsterven: ‘Hey, what can you say? We were overdue / But it’ll be over soon / You wait.’ Het gaat toch gebeuren, dus waarom zou je het proberen te stoppen? Je zou haast gaan denken: is het niet beter zo, om het los te laten, al de woede, al het onrecht, al de frustratie, de machteloosheid, de nachtelijke onrust, het woelen in bed om het onomstotelijke? Is het niet beter voor ons allemaal om onszelf los te koppelen van een maatschappij die niet wil luisteren, die niet wil aanvaarden wat er gebeurd is en wat er nog zal gebeuren?

Burnham lijkt dat wel te ervaren, een soort maatschappelijke dissociatie (‘that funny feel­ing’ dus), een ontkoppeling van de problemen van deze tijd: ‘Total disassociation, fully out your mind / Googling “derealization”, hating what you find’ – het lijkt wel alsof, om met de onvatbaarheid van het uitsterven om te gaan, het brein zich afschermt van het lichaam, van het leven, van de werkelijkheid. En uiteindelijk, ondanks de panische angst of existentiële treurnis die uitsterven bij sommige mensen teweegbrengt, zal het allemaal banaal, doodsimpel, stilletjes gebeuren: ‘That unapparent summer air in early fall / The quiet comprehending of the ending of it all.’ Dat is misschien nog wel het ergste: wanneer we uitsterven, zal dat in alle stilte zijn. Er zal niemand op een podium kruipen om ons een samenvattingvan ons bestaan te geven. We krijgen geen ultieme ultratop van de liefsten, de rijksten, de mooisten.

Betekent dit nu dat we maar beter op onze luie krent blijven zitten en de grondstoffen van de aarde naar hartenlust mogen opsouperen? Heeft het nog enig nut voor jou, Jeff, om je gulzigheid in te tomen, om je grijpgrage vingers te bedwingen, en zijn je giften aan klimaatfondsen niet al te laat? Onze hersenen kunnen zelfs niet bevatten wat uitsterven betekent, dus hoe zouden we ons dan ooit collectief achter de beweging van het niet-uitsterven kunnen scharen? Onze kunst is momenteel ontoereikend om een uitgestorven wereld te verbeelden, en zelfs het besef van het uitsterven kan je brein doen ontkoppelen van je lichaam. Via compressie tot mensenschaal, het trucje dat ons gigantische problemen laat begrijpen, kunnen we het benaderen maar nog niet bevatten, want hoe kan je mensloosheid nu comprimeren tot mensenschaal? Het begrip blijft altijd op een afstand. Je vat maar een deeltje: de golven die je huis binnendringen, de duisternis van een hemel zonder sterren, de afwezigheid van de tijd, van toen en nu, de totale annihilatie van alle materie, het scheuren van de rok van het universum – en van daaruit pas, vanuit dat beeld, als de lichtbreking door een prisma, zie je al de rest: het einde van jezelf als het centrum van de wereld. Het einde van iedereen die je kent.

Wat kan je dan nog doen? Weinig, vrees ik, maar wat weet ik er nu van. Ik ben geen astrofysicus, Jeff, net zomin als jij een echte astronaut bent. Ik kan je enkel aanraden om je geliefden tegen je aan te trekken; zeg dat je van hen houdt, dat je met niemand anders deze reis naar het einde van de nacht wil ondernemen. Druk ze op het hart dat je er zal zijn tot er niets meer van je overblijft, dat de wereld in brand mag staan en as op je hoofd mag spuwen, maar dat jullie handen toch met elkaar verstrengeld zullen zijn. Zeg tegen je kroost, je vrienden, of tegen eender wie je dierbaar is, dat je hun bestaan apprecieert, dat ze je gelukkig gemaakt hebben, allemaal. Zeg tegen MacKenzie, Jeff, dat je haar vergeeft voor alles, wat er ook gebeurd mag zijn, of vraag vergiffenis om je eigen misstappen – want wat maakt het ook uit in de lichtloosheid van het universum.

Dat is misschien wel wat ik al de hele tijd probeer te vertellen, Jeff: ja, het is allemaal eindig, en het heeft uiteindelijk allemaal geen nut. Maar zin, dat heeft het wel. Een daad die niet blijvend is, is niet automatisch betekenisloos. Daar geloof ik dan toch in, misschien op het naïeve af, maar wel even verbeten als een lelie die weet dat de zonsopgang nog komt, als een boom die reikhalst naar de lente, als het strand dat wacht op de zee die weer terugvloeit. Het is allemaal voorbij voor je het weet, en terugkomen zal het niet. Maak er iets van, van deze glimp licht, van onze kostbare toertjes rond de zon.

Jens Meijen (1996) is doctoraatsonderzoeker in de politieke wetenschappen. In 2016 werd hij de eerste Jonge Dichter des Vaderlands van België. In 2020 won zijn eerste dichtbundel, Xenomorf, de C. Buddingh’-prijs. In 2021 verscheen zijn debuutroman De lichtjaren en werd hij genomineerd voor de PrixFintroPrijs voor Nederlandstalige literatuur.

Meer van deze auteur