Giraffe

Stepan Lipatov

Hoeveel bomen moet ik planten om mij dit te mogen herinneren… In een lijntoestel over de savannen van Kenia vliegen, beneden een stofwolk ontwaren en met open mond zien hoe een kudde steltlopers wordt opgejaagd door ons geronk: mijn eerste giraffes in het wild. Of later in Chobe, Botswana, de telescoop gericht op de blauwzwarte tong van een giraffe en inzoomen op de dikke harige lippen – een bontlaagje om het vlees tegen de acaciadoornen te beschermen. Je verbazen hoe hij met zijn tanden de blaadjes van een tak kamt. Hij? Ja, want na een plukje blad en in telgang naar een volgende boom, wreef hij zijn nek tegen die van een vriend. Een nekkendans die hun penissen deed steigeren. Homoseksuele contacten zijn heel gewoon onder giraffes. Ze genieten de eer om als eerste, in het wild geobserveerd, uit de kast te komen. (Genoteerd in 1958, door de veldzoöloog Anne Innes.) Giraffes vrijen genderneutraal, omdat ze het prettig vinden én omdat ze door hun sappig menu liters sperma aanmaken. De natuur is rekkelijker dan de Bijbel.

Een heel andere giraffedans zag ik in Namibië, waar de Khoikhoi in een grot nabij Twijfelfontein dieren op het zandsteen lieten zweven. De giraffe als heilige bemiddelaar die met zijn hoofd dicht bij de wolken met de regen kan praten. Volgens antropologen zouden deze rotstekeningen in trance zijn gemaakt – de leeuwen hebben vierkante staarten, giraffes ijle poten en ontbrekende hoeven. Al krassend in het steen betraden de makers (aan wie ook wel een sjamaanrol wordt toegeschreven) zo een geesteswereld waar ze krachten verzamelden voor een geslaagde aardse jacht.

En die trance heb ik ook in het echt gezien: op reis in de Kalahari, 1989 – onder de !Kung. Een volk dat tot in de jaren zeventig uit handen van witte landdieven wist te blijven. Ik probeerde toen per jeep illegaal Zuid-Afrika in te komen, omdat mij al jaren een visum werd geweigerd. Nooit de grens bereikt… behalve misschien die van het onwaarschijnlijke: mannen en vrouwen die in dieren veranderden. Dansend om een vuur. Uren en uren achtereen. Opgezweept door aritmisch handgeklap. Ik zag een vrouw vleugels krijgen. Ze sprong als een struisvogel. Twee mannen groeiden uit tot giraffes. Hun lippen in een grijns, de tong vol schuim. Hun nekken zochten elkaar.

Sindsdien zie ik meer mens in een giraffe. In hun streven de langste op aarde te zijn: hoog in de bol. In hun oogopslag en wimpers. En in hun jas. Geef mij zo’n vel. En zulke benen. En laat mij net zo afstandelijk en ascetisch door het leven gaan – als spel. In werkelijkheid blijkt de giraffe juist een zeer betrokken wezen te zijn: de vrouwtjes gaan voor jaren onderlinge banden aan, lunchen met dezelfde vriendinnen, waken over elkaars kalfjes en blijven trouw aan hun moeders en grootmoeders. Ook organiseren ze onderling babysitcentrales en gunnen ze de pas bevallenen de vrijheid om even zonder kroost te zijn. De mannen vermaken zich met pootje lichten – maar hun voetenspel zit vol met taal. Giraffes leiden even complexe levens als chimpansees – ze schreeuwen het alleen niet van de bladerdaken (Zoe Muller, Mammal Review, 2021).

Nu ik minder vervuilend probeer te reizen, volg ik giraffes op het internet. In een paar clicks duik ik van een vijf meter hoog geplukt blad naar een wijdbeense slok uit een regenplas. Zonder te duizelen. De camera zoomt in op een nekslagader – twee meter lang en bijna net zo breed als een fietsband. Het bloedvatstelsel werkt als een spons die de toestroom vertraagt. Ik hoef geen zonnebril op om te zien dat een giraffe geen schaduw zoekt: hij vangt door zijn smalle bouw minder stralen op dan een brede olifant of rinoceros. Een wandelend voorbeeld van thermoregulatie. Ik zag kalfjes geboren worden – met een val van anderhalve meter. Plof op de grond. Binnen een halfuur kunnen ze staan. Na tien uur rennen ze met moeder mee. Volgroeid halen ze 56 kilometer per uur. Dankzij de nachtkijker weet ik nu dat giraffes niet langer dan twee uur achtereen slapen. De nek slapjes in een lus naar achter gebogen, de kaak op een dij. En dan een plas. Tientallen liters stromen over het scherm.

Sinds ik tegenover Artis woon, kan ik giraffes ook ruiken. Ik houd niet van hekken en kooien – maar ik respecteer mijn buren. Soms loop ik een uur voor het sluiten nog even langs. Hun geur maakt mij rustig. En anders hun blik wel. Want al neigen ze tot het negeren van bezoekers, hun torenhoge zachtaardigheid straalt louter vrede uit. Met een beetje moeite kan ik hun gedachten lezen… haast je niet zo, er hoeft niets af, er wacht geen trein, ontgift je van ambities, verander je leven, wees vrij… En dat zegt een dier in gevangenschap. Ik kan zo lang naar ze kijken dat het motief in hun vacht voor mijn ogen danst. Ik verdwijn een beetje. Ontstijg. Denk niet meer. Verbeeld me dicht bij het onzegbare te zijn. De giraffe als god. En ik verliefd.

Adriaan van Dis (1946) groeide op in een repatriantenhuis aan de kust. Hij schreef romans en verhalen waarin kolonialisme, migratie en ontheemding een rol spelen. Ook al presenteert hij zich als buitenstaander, in al zijn werk heeft hij oog voor mensen die hartstochtelijk hun best doen ergens bij te horen. Als kind was Indonesië het land waar hij het meest nooit geweest was. 

Meer van deze auteur