Ik moet elf jaar zijn geweest toen ik mijn buurmeisje na jaren weer terugzag, ze heette Esther. Esther zei iets tegen me maar ik verstond haar niet meer. Ik wilde zo graag met haar praten maar de woorden waren verdwenen. Ze keek me een tijdje aan en liep toen weg. Ik zag teleurstelling en verwarring in haar ogen en mijn hart scheurde.

Een jaartje later kwam er een brief van het andere continent, een geluksmoment in die tijd in mijn leven. Ik schreef brieven met mijn beste vriendinnetje Loubna. Elke twee maanden kwam er een nieuwe. Tot het moment dat Loubna mij schreef dat mijn schrijven in het Arabisch slechter werd. Er slopen fouten in mijn brieven. Dat was de laatste keer dat we elkaar schreven. Mijn hart scheurde opnieuw.


Deze momenten behoren tot de meeste intieme die ik met u kan delen, ze zijn vol teleurstelling, afscheid, desillusie en geluk. Alle belangrijke momenten in mijn leven zijn geweven van taal, ik leerde talen en verloor ze, ik had levens en verloor ze, en dat steeds opnieuw.

Een aantal keren nam ik afscheid van wie ik was of dacht te zijn in de afgelopen veertig jaar doordat mijn dagelijkse leven van het ene op het andere ogenblik radicaal veranderde. Door die veranderingen namen mijn talen de plek in van mijn ouders.

Ik schrijf, spreek en doceer regelmatig gepassioneerd over het onderwerp meertaligheid, ben er zelfs op afgestudeerd, maar ik spreek zelden over de gevoelens en trauma’s die daarmee gepaard gingen. Dat is doodeng, alsof ik mezelf in een zwarte put werp waar ik zo lang omheen heb gelopen. Ik waag een sprong in het duister en neem u mee.


Als kind was het leven eenvoudig en overzichtelijk in het Brabantse land. Ik had een Marokkaanse vader en moeder, een broertje, een kat en we leefden in een huis met voor- en achtertuin aan een mooi plein. Mijn ouders spraken thuis Darija (Marokkaans Arabisch), buiten en op school spraken we Nederlands. Tot mijn moeder, toen ik zes jaar oud was, besloot dat ik in haar land van herkomst zou gaan wonen. Ze had haar redenen om dat te besluiten. Na de zomervakantie werd ik achtergelaten bij mijn grootmoeder in Agadir, in het zuiden van Marokko. Dit verhaal heb ik vaak verteld; wat ik er echter nooit bij vertel is dat ik, toen mijn ouders vertrokken en ik de eerste nacht in het huis van mijn grootmoeder naast mijn tantezusje sliep, besloten had dat mijn moeder gestorven was. Mijn kindergeest deed wat hij moest doen. Ik kreeg een nieuwe moeder, vader en een liefdevolle familie waarin ik opging. Mijn oma werd Inna, moeder. Inna had tien kinderen en mij, haar eerste kleinkind.

‘s Avonds laat in bed, als iedereen sliep, telde ik, een-twee-drie, zo lang mogelijk. Ik herhaalde ritmisch appel, boom, aap, noot, Mies, poes. Zong: lang zal ze leven, hieperdepiep hoera, deze vuist op deze vuist, hallo meneer de Uil waar brengt u ons naar toe, naar Fabeltjesland? Herhaalde de namen Jip, Janneke en Takkie natuurlijk, juffrouw Hennie, tante Truus, Petra, Esther. Elke nacht speelde ik de film af van mijn leven dat was verdwenen. Het oude leven raakte bedolven onder nieuwe mensen, liedjes, woorden, verhalen en talen. Alleen ‘s nachts kwamen ze allemaal tot leven, als mijn nieuwe wereld sliep.

Inna sprak Tashelhiyt en vader ook en ik leerde hun taal. Het was ook de taal van mijn biologische moeder, maar zij had nooit met mij in haar taal gesproken. Tashelhiyt werd de taal van familie, de taal van onvoorwaardelijke liefde, van tantes, van bruiloften, van mijn voorouders, van de Atlas, van de verhalen en mythes die Inna vertelde en van de Atlantische Oceaan. Een wereld waarvan ik het bestaan eerder niet had gekend, nam mij op zoals droge aarde water opneemt.

De tweede taal in ons huis was Frans. Mijn tantes zaten op het lyceum en op ‘la fac’ zoals zij de faculteit noemden. Onderling spraken de tantes Frans. Frans werd de taal van boeken, van schoolliedjes, van het nieuws, van vrienden van mijn tantes en officiële instanties. Grootvader sprak ook vaak Frans, als oud-militair van het vreemdelingenlegioen, maar zijn taal was grof en hard, ook dat leerden we. Op school leerden we naast Frans ook klassiek Arabisch, de taal van boeken, van God, van films, van theaterstukken, van de muziek, van demonstraties waar we heen gingen, van poëzie en de taal van mijn vader, van wie ik niet wist of hij nog leefde.

Het lijstje dat ik ‘s nachts opdreunde werd korter en korter omdat er zoveel nieuwe woorden in Tashelhiyt, Frans en Arabisch bij kwamen. Mijn oude eerste taal raakte op de achtergrond, net als het kleine meisje dat jaren geleden in Marokko aankwam.

Alles was weer eenvoudig en overzichtelijk, ik had een moeder, een vader, vele zussen en een zusje, neven, nichten, tantes, ooms, een groot huis, huisdieren, overgrootouders met een landgoed, kampeervakanties aan de Atlantische kust, rituelen en familiefeesten, het leven was mooi. Mijn tantezusje en ik maakten plannen voor de middelbare school. We wisten ook dat we later talen wilden studeren op la fac in Agadir en Marrakech, net als de tantes, tot mijn biologische moeder opnieuw een besluit nam. Ik moest weer terug naar waar ik ooit geboren was.

Ik was geen meisje van zes meer, maar een tiener die zich bewust was van de wereld. Ik had een leven, vrienden, liefdes en plannen. Mijn biologische moeder die ik voor gestorven hield, had haar eigen redenen. Ik verliet mijn leven opnieuw, maar dit keer was het alsof ik de helft van wie ik was achterliet, enkel mijn schim keerde terug.

Ik werd heel stil, want de woorden waren verdwenen. Ik had zoveel talen tot mijn beschikking, maar niemand die ze verstond in mijn geboorteland.

In bed herhaalde ik gebeden, zong liedjes, telde in drie talen en snakte naar de zomer, wanneer ik weer naar huis kon. De taal die ik vroeger ‘s nachts had opgedreund was ergens in mijn lichaam opgeslagen, zonder dat ik wist waar. Er werd aanspraak op gemaakt in groep acht in een klas vol kinderen die mij niet begrepen.

In mijn vorige land was ik iemand en wilde ik naar de universiteit, las ik alle boeken die ik vond, en nu was ik stom en doof. Op school kon ik in vier talen antwoorden, maar niet in de taal die zij verstonden. Ik bleef stil tot ik foutloos conversaties kon voeren. Binnen een jaar ging ik naar de middelbare school. Ik hulde me in zwarte kleding, luisterde onvermoeibaar Rage Against The Machine en Marcel Khalifa terwijl ik de halve bibliotheek las. Daar, tussen alle talen, was ik thuis.

Mijn biologische moeder is nooit meer mijn moeder geworden, haar taal spreek ik met de vrouw die mijn moeder werd en haar zussen die mijn zussen werden. Mijn vader vond ik wel terug, die was ook stil, daarom begrepen we elkaar.

Maar ik had mijn talen, waarin ik altijd heel kon zijn, zonder te hoeven kiezen. Nu ben ik op veel plekken in de wereld thuis dankzij die talen. Ik verloor twee landen en vier ouders, maar ik kreeg er de wereld voor terug.

Nisrine Mbarki (1977) is een meertalig schrijver, dichter, literair vertaler en programmamaker. In januari 2022 debuteerde ze met haar poëziebundel oeverloos bij uitgeverij Pluim. De bundel werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en voor de Herman de Coninckprijs. Mbarki schrijft poëzie, korte verhalen en theaterteksten. Als literair vertaler vertaalt ze vrouwelijke, feministische stemmen en dichters uit het Arabisch naar het Nederlands.

Meer van deze auteur