Redactioneel
We beleven in de jaren twintig van de eenentwintigste eeuw wat een psychedelische renaissance wordt genoemd, een verwijzing naar de grofweg tussen 1964 en midden jaren zeventig wijdverbreide praktijk van het gebruik van hallucinogene middelen (zoals het synthetische lsd, of de in planten en paddenstoelen te vinden mescaline en psilocybine). Het ging daarbij om veel meer dan alleen recreatief drugsgebruik: het opdoen van psychedelische ervaringen was onderdeel van een culturele beweging die in levensbeschouwelijke en artistieke zin alternatieven zocht voor de ideologie die leidend en heersend was in de Amerikaanse en Europese cultuur. In films, muziek, mode, design, literatuur, theater, beeldende kunst en strips uit die jaren is een uitbundig effect van deze subculturele energie terug te vinden. Invloeden van dat gedachtegoed waren gedurende die periode indirect ook te zien in de stormachtige ontwikkelingen in het onderwijs, de psychiatrie, de emancipatiebewegingen en het milieu-activisme.
De maatschappijkritiek richtte zich vooral op de traditionele westerse omgang met seksualiteit, het lichaam, de dood, de natuur, psychisch lijden en de autoritaire en moralistische kijk op menselijke relaties. De nadruk in de tegencultuur lag sterk op de individuele breuk met een conformistische levensstijl en het zoeken van bevrijding en een hoger bewustzijn. Het maken van innerlijke reizen, opgeroepen door de hallucinogene middelen, werd aanbevolen als een krachtig instrument om de houding ten opzichte van al die existentiële verschijnselen grondig te veranderen. Hun inspiratie vonden de grondleggers van deze beweging in de wereldwijd bestaande sjamanistische tradities, Indiase spiritualiteit, yoga en het boeddhisme.
In augustus 1964 verscheen het boek The Psychedelic Experience: A Manual Based on the Tibetan Book of the Dead door Timothy Leary, Ralph Metzner en Richard Alpert. Leary, hoogleraar klinische psychologie aan Harvard, werd wereldberoemd als aanjager van het psychedelisch gedachtegoed. Zijn frase ‘turn on, tune in, drop out’ werd gemeengoed. Zijn boodschap was controversieel, hij verbleef jarenlang in de gevangenis, Nixon noemde hem de gevaarlijkste man in de vs.
De keuze om de boodschap over te brengen met behulp van die eeuwenoude spirituele reisgids voor de ziel in het dodenrijk was cruciaal. De nieuwe inzichten die psychedelica beloofden kwamen namelijk niet zomaar: de voorwaarde was de ervaring van het afsterven van het ego, zodat er ruimte ontstond voor een wedergeboorte als menselijk wezen dat beseft onderdeel te zijn van het grote en complexe organisme dat de aarde is. Dat reusachtige organisme is een levend netwerk waarin niet alleen alle mensen, maar ook alle planten, dieren en zelfs rivieren, bergen en oceanen met elkaar verbonden zijn. Je zou het psychedelische effect een spiritueel-ecologisch bewustzijn kunnen noemen.
De ruimtevaartprogramma’s van de nasa hadden een onvoorziene impact op de populariteit van dit gedachtegoed. Zelfs geharde luchtmachtpiloten, geselecteerd op hun degelijkheid als christelijke heteromannen en patriotten en bovendien geschoold als exacte wetenschappers en technici, verkondigden na een ruimtereis bevlogen eenzelfde boodschap: ze waren tot in hun diepste vezels geraakt door de aanblik van de kwetsbare blauwe Aarde in het enorme, ijskoude en onherbergzame universum. Ze beschreven het als een levensveranderende ervaring. Men zei: ‘Hoe ze ook naar boven gaan, ze komen terug als hippie.’ De gevaarlijke en uitputtende reis in een klein ruimteschip naar de maan en terug had eenzelfde louterende werking als een portie magische paddenstoelen.
Niet voor niets stond op het eerste omslag van het Californische tijdschrift The Whole Earth Catalog, dat zich bezighield met de praktische toepassingen van het tegenculturele gedachtegoed in tuinbouw, architectuur, hulpverlening, onderwijs, voeding et cetera, de eerste kleurenfoto van de gehele Aarde, gezien vanuit de ruimte, gemaakt in 1967 door de ast-3 satelliet. Ecologisch zelf-doen met kosmisch bewustzijn.
In de eenentwintigste eeuw
Een renaissance van dit gedachtegoed en de herneming van het onderzoek naar psychedelische ervaringen en naar de toepassing van hallucinogene middelen in therapeutische contexten vandaag de dag is heel begrijpelijk. Om te beginnen is er de klimaatcrisis, die naast acute maatregelen en dringende politieke keuzes ook een brede culturele bezinning afdwingt op de onhoudbare relatie die de mens onderhoudt met de ecosfeer waarvan ze onderdeel is. Er klopt iets niet aan de brute en kunstmatige scheiding van cultuur en natuur, en aan ons zelfbeeld. De verwoesting en uitputting van wat we de natuur noemen is zelfdestructief en ziekmakend. In wetenschappelijk opzicht begrijpen we steeds meer van de complexe relaties tussen alle levende wezens onderling en de ingrijpende invloed van menselijk handelen, maar er lijkt meer nodig dan kennis en techniek om het tij te keren. Er zou ook weleens een culturele, levensbeschouwelijke component nodig kunnen blijken te zijn. Dan is de link met de egorelativerende ervaring die psychedelica bieden en de intense beleving van verbondenheid met alle leven snel gelegd.
De louterende extase die bevrijding belooft is het clichébeeld van de tegencultuur van de jaren zestig. Als het gaat om een antwoord op de wereldwijd groeiende zorg om de toename van eet-, angst- en depressiestoornissen bieden psychedelica juist een heel ander, bescheidener en veel eenentwintigste-eeuwser perspectief. Neurologisch gezien werken hallucinogene middelen dankzij het verstoren en uitzetten van het zogenaamde default network in het brein, een samenstel van processen dat het menselijk brein gedisciplineerd houdt en afstemt op aangepast sociaal gedrag, het adequaat reageren op gevaar, het uitvoeren van nuttige taken en het snel en doelmatig verwerken van informatie. Als deze disciplinerende, in feite onderdrukkende processen waarop ons ego berust minder effectief zijn of zelfs wegvallen, maakt het brein enthousiast allerlei andere verbindingen en blijken onze zintuigen en mentale processen tot veel meer dan ‘normaal’ functioneren in staat. Grotere ontvankelijkheid voor de omgeving en anderen, het toelaten van een groter scala aan herinneringen en emoties, het uitblijven van ingesleten oordelen, meer empathie, het ontstaan van synesthesie: opeens blijkt er veel meer mogelijk. Psychedelica als de sleutels die de vermogens van het brein als communicatief orgaan ontsluiten.
Het idee achter het vandaag de dag populaire microdoseren, oftewel het langdurig in minuscule hoeveelheden toedienen van psychedelica aan mensen die kampen met depressies en angsten, is dat het aanspraak maakt op die levenskrachtige elementen in het systeem. Niet het verdoven of afvlakken van de psychische pijn, zoals antidepressiva dat doen, maar het op heel bescheiden schaal ondermijnen van de zelfbeperkende, zelfveroordelende mechanismen in het bewustzijn zou mensen helpen in hun denken en doen weer aansluiting te vinden bij anderen en bij de activiteiten die eigenwaarde, plezier en zelfvertrouwen geven. Grotere ontvankelijkheid voor de onderliggende verbondenheid met anderen en met de fysieke en natuurlijke omgeving werkt als katalysator van een regeneratief proces. Ook naar de inzet van psychedelische middelen bij het behandelen van zware trauma’s en ptss wordt vanuit deze hypothese weer vruchtbaar onderzoek gedaan.
Redelijk en onredelijk
Langs deze twee lijnen, de grote, ecologische en de menselijk-sociale, verloopt de huidige psychedelische renaissance. In beide gevallen gaat het om een fundamentele zoektocht naar herstel, naar een duurzaam dynamisch evenwicht, een poging ruimte te maken voor het regeneratieve principe in alle leven en het zoeken naar een alternatief voor een cultuur van uitbuiting, roofbouw en ongelijkheid. Niet alleen ten opzichte van de natuur, maar ook op maatschappelijk vlak. Dat is iets wat je naar mijn idee alleen maar kunt toejuichen. De subculturele eigenaardigheden die er vroeger mee gepaard gingen zijn grotendeels in de vorige eeuw achtergebleven, gelukkig. En toch roept de psychedelische renaissance als onderdeel van een bredere ontwikkeling ook lastige vragen op. Daarover gaat dit essay.
Midden jaren zeventig was ik een nieuwsgierig, verwoed lezend en dichtend scholier. De culturele revolutie van de jaren zestig had zich afgespeeld toen ik in een buitenwijk van een provinciestad op de kleuterschool en basisschool zat, maar ik had me sindsdien dankzij de openbare bibliotheek, het filmhuis, de televisie en via platen, boeken, concerten en exposities veel van de tegencultuur en de bijbehorende denkbeelden eigen gemaakt. Kort gezegd waren het de culturele en historische bronnen van anarchisme en ecologisch denken die me het meest boeiden. Dus ik las over Provo en Kropotkin, bestudeerde alles van Constants New Babylon, verdiepte me in middeleeuwse ketters, de Parijse Commune, de geschiedenis en de cultuur van de oorspronkelijke Amerikaanse beschavingen en experimenten met biologische landbouw en stadstuinen. De religies en mythes van Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Soemeriërs, Maya’s, Azteken, Sioux, Kelten en Yoruba waren mateloos boeiend als wereldbeelden die intrigerende en soms afschrikwekkende alternatieven boden voor hoe in de mij ingeprente traditie met natuur, kennis, macht, seks en schoonheid werd omgegaan. Met even grote nieuwsgierigheid deed ik me tegoed aan alles wat ik kon vinden over de klassieke avant-gardes in de kunst en aan modernistische literatuur.
Als zoon van twee verstokte rokers schrok ik terug voor tabak, en daarin hasjiesj roken was voor mij geen comfortabele optie. Wiet was al beter, maar net als bij alcohol waren de verontrustende verdoving en wazigheid, het akelige gevoel kostbare kracht en tijd te verspillen en jezelf te beschadigen overheersend. Voor lsd was ik na gruwelverhalen van een paar in de crisisopvang belande klasgenoten uitgesproken bang. Heroïne was het middel om tijdelijk zalig dood te zijn en toch rond te blijven lopen; een regelrecht schrikbeeld. Van speed en coke, zo zag ik van dichtbij, werd je in een oogwenk een bekrompen, zelfingenomen zenuwpees; heel gênant. Mijn standpunt: drugs waren niets voor mij, al het mooie en waardevolle dat via drugs kon worden ervaren moest je ook via andere wegen kunnen meemaken. Of het nu meditatie, muziek, dans, studie, kunst, sport, seks, reizen of met mensen praten was.
Het klinkt als een nogal solitaire verkenning van al dit gedachtegoed, en dat klopt. Ik hoorde nergens bij en was nergens lid van. De keren dat ik indringend te maken kreeg met mensen die naar ashrams waren gereisd, in communes woonden, aan radicale therapieën deden of actief waren in actiegroepen en enthousiast drugs gebruikten, leidde dat vaak tot ongemak en niet zelden tot ruzie. Zelfs in de conflicten met autoritaire docenten, de aanvaringen met dominees of mijn ouders had ik me nooit zo miskend, vernederd en vijandig behandeld gevoeld als in de confrontatie met die radicale hippies, antroposofische types en activisten.
Blijkbaar wist ik hoe ik het gezag van ouders, leraren, dominees en politiemannen kon omzeilen en negeren, om ongestoord mijn eigen gang te gaan. Maar ik knalde frontaal op het gezag, de dogma’s en normen van de tegencultuur, die juist zoveel door mij met belangstelling en sympathie bestudeerde waarden en theorieën bevatten. Dat was best verwarrend.
Als ik erop terugkijk ging het steeds weer om de woede en opstandigheid die werden gewekt doordat er geen ruimte en respect was voor wat ik nu maar even het fatsoen, de bescheidenheid van de scepsis noem, of beter nog, de erkenning van de betrekkelijkheid en onvolmaaktheid van kennis en morele oordelen. Je kunt ook zeggen: kritisch denken en onderzoekende nieuwsgierigheid. Het feit dat geloof in geopenbaarde kennis aan gezag werd gekoppeld – wat mij dan diskwalificeerde en de mond snoerde – was voor mij volstrekt onacceptabel, want onredelijk.
Wie redelijk was, gaf in mijn ogen toe dat zekerheid en zuiverheid verzinsels zijn en niet bestaan, dat alle kennis een open zaak is, en altijd in ontwikkeling. Dat de positie van de waarnemer ertoe doet, en dat omstandigheden en ervaringen, – individueel en collectief – nooit straffeloos tot data, formules, absoluta en concepten te reduceren zijn. Wat het hele universum of de mensheid betekent, bedoelt, voor zin of bestemming heeft, dat zijn vragen waarbij we op niets anders kunnen terugvallen dan op onze verbeelding. Als dertienjarige las ik Herodotus en omarmde het nieuwsgierige agnosticisme van zijn vaststelling ‘Van de goden weten alle volkeren evenveel’. Ik wist toen al dat het me nooit helemaal zou lukken, maar ik beschouwde het als een morele plicht te streven naar een leven als ongelovige.
Dit is wat me dwarszit bij de psychedelische renaissance, die gepaard gaat met een opleving van de aandacht voor sjamanisme, animisme en natuurgeneeswijzen: het gevaar dat er juist in die cruciale debatten over onze reactie op de klimaatcrisis en de ziekmakende mechanismes in onze maatschappij via dit gedachtegoed een vorm van fundamentalistisch geloof binnensluipt. Een vorm van onredelijkheid die heel makkelijk ontaardt in agressief wantrouwen, ontkenning van de wetenschap, uitsluiting, antidemocratische, autoritaire politiek en zelfs geweld.
Natuurlijk zijn de ijveraars voor microdosering en paddoceremonies niet automatisch bondgenoten van Trumpistische QAnon-sjamanen, die in corona en vaccinaties een complot van Joodse wetenschappers tegen het witte ras zien. Maar er is een oud en sterk historisch-cultureel verband tussen de holistische, spiritueel-ecologische wereldbeschouwing en het verlangen naar een zuiver, bezield, in harmonie en heelheid functionerend maatschappelijk verband, waarin iedereen zich liefdevol voegt naar hoe de Natuur, God, het Hogere Bewustzijn, het Volk of de Wereldziel het allemaal bedoeld heeft. Hoe groot of hoe klein de sekte ook is, er is altijd een charismatisch leider (dood of levend) die daar een glashelder en onbetwijfelbaar inzicht in heeft. En meestal moet hij zijn volgelingen redden van de wereldondergang. Een dergelijk wereldbeeld doet alle alarmbellen afgaan: er is geen ruimte voor vrij en kritisch onderzoek, voor discussie over de maatschappelijke orde, voor de heilzame, bescheiden stemmende inefficiëntie van de democratie, voor migratie, voor werkelijke diversiteit, menselijke willekeur en vrije kunsten.
De literaire blik
Om dieper in dat onheilspellende verband tussen spiritueel holisme en autoritaire wereldbeelden te duiken las ik het in 2013 verschenen Versuch über den Pilznarren. Eine Geschichte für sich van Peter Handke.
Met Versuch über die Jukebox begon Handke in 1989 een reeks, die naar verluidt met dit vijfde Versuch ten einde komt. Andere essays gingen over moeheid, het toilet en de geslaagde dag. Net als de andere Versuche is het verhaal over de Pilznarr, of Zwamdwaas, een quasinonchalant mengsel van vertelling, beschouwing en een verzameling beelden. Het woord essay is daarom bedrieglijk, het is de Handkeaanse vorm van een essay, waarin het concrete onderwerp de aanleiding is om door de magie van de taal een uitzonderingstoestand of drempelervaring op te roepen.
Hier gaat het om het relaas over wat de auteur een jeugdvriend uit een Oostenrijkse dorp noemt. Net als hij een beetje een buitenbeentje in het armoedige dorp, een dromer. Ze gaan allebei in de grote stad rechten studeren, maar terwijl de verteller van jongs af aan gekozen heeft voor de fantasie en verhalen en schrijver wordt, is de ander juist geobsedeerd door de feiten en geschiedenis, en hij wordt advocaat. Als hij carrière heeft gemaakt en zijn vierde vrouw getrouwd heeft, die zwanger is van zijn eerste kind, gebeurt er iets wat gepaard gaat met de uitzonderingstoestand waar dit Versuch eigenlijk over gaat: zijn interesse voor wilde paddenstoelen wordt een obsessie, die hem geleidelijk aan in een ziekelijke waan brengt. Als hij alleen nog maar met paddenstoelen zoeken bezig is, zijn gezin hem heeft verstoten en hij ook zijn baan als topadvocaat aan het Internationaal Strafhof in Den Haag eraan heeft gegeven en een bange, ongelukkige en tierende zonderling is geworden, stort hij in.
In een soort nawoord vertelt Handke hoe de Zwamdwaas na een jaar weer opduikt en met hem een lange wandeling maakt naar een restaurant waar ze met hun vrouwen zullen dineren. Handke doet er alles aan om in het midden te laten of zijn jeugdvriend nu werkelijk genezen is van zijn paddenstoelenwaan of dat hij nog altijd in de greep van een ziekelijke denkwereld verkeert. Vooral aan het begin en aan het eind van het boekje geeft hij wat ironie betreft vol gas. In zijn lange, barokke, elastieken zinnen verspringt zijn vriend van belachelijk naar tragisch, van genezen naar onverbeterlijk, van sprookjesachtig naar werkelijk.
Het vaak en snel 180 graden draaien van ernst en grap, fictie en feit, is zo zwaar aangezet dat de conclusie onontkoombaar is dat de Zwamdwaas een alter ego van Handke is. Hij is het wel en hij is het niet. Een virtuele variant op Peter Handke. Ook hij is al decennia een wandelaar door bossen en heuvels, ook hij is een kenner en liefhebber van de wilde paddenstoel, en ook hij heeft jarenlang de processen tegen Joegoslavische verdachten bij het Strafhof in Den Haag bijgewoond.
Waaruit precies bestaat de waan die de Zwamdwaas overmeestert? De kiem van alles situeert Handke in de eenzame uren van de dorpsjongen, zwervend langs de rand van het grote donkere dennenbos, waar hij zich geroepen en opgenomen voelde door het ruisen van de bomen, het kraken van de takken en het zingen en roepen van de vogels. Hij verzamelde paddenstoelen om te verkopen, als bijverdienste. Pas als man van middelbare leeftijd verlangt hij naar die uren terug en ontwikkelt juist voor de paddenstoelen zelf een diepe belangstelling. Alles draait om de spanning tussen het dwalen en het vinden van een schat: een bijzondere paddenstoel, die wij eekhoorntjesbrood noemen maar die in het Duits Steinpilz heet. De koning van de bospaddenstoelen, wild en geheimzinnig. Daar begint zijn waan, bij het idee dat hij al dwalend en vindend een ingewijde wordt in een hogere vorm van kennis, die het handboek voor paddenstoelenzoekers overstijgt.
Hij wordt een soort ziener die een extreem verfijnde waarneming heeft voor minuscule afwijkingen in het boslandschap, die tekens van de aanwezigheid van de aanbeden paddenstoel zijn. Hij is uitverkoren! In een opzettelijk koddige scène laat Handke de Zwamdwaas op zijn knieën zakken bij het zien van een grote Steinpilz en na een extatische zucht prevelen: ‘O König, Ave Caesar!’ Hij gaat vervolgens zichzelf zien als een redder van de paddenstoelen, wiens majestueuze en kwetsbare wereld niet wordt gezien, begrepen of gewaardeerd door het gewone volk. De mystieke kennis die hem aanstuurt bij het dwalen door het bos is van een hogere orde en heeft er volgens de Zwamdwaas alles mee te maken dat zijn missie het Goede vertegenwoordigt, ja, het model zou moeten zijn voor hoe mensen goed handelen en goeddoen in de maatschappij. Hij neemt zijn werk mee het bos in en werkt er aan zijn pleidooien, ervan overtuigd dat het zijn verbondenheid met de verborgen dimensie van het bos is die ervoor zorgt dat hij zijn cliënten die zijn aangeklaagd voor oorlogsmisdaden vrijspraak weet te bezorgen.
Als hij zijn werk opgeeft om zich totaal aan het paddenstoelen zoeken te wijden en er een boek over wil gaan schrijven, neemt zijn zelfbeeld als kruisvaarder voor de verborgen edele dimensie van het bos en de paddenstoel agressieve vormen aan. Hij voelt steeds meer minachting en zelfs haat tegen mensen die die edele dimensie niet zien. Ook tegen collega-paddenstoelliefhebbers, ook tegen de wandelaars in het bos, de mountainbikers en ook zijn collega’s, zelfs de mensen die hij verdedigt. Allemaal zijn het verachtelijke namaakmensen in zijn ogen, onderkruipers, slaafse, onwaardige schepsels. Hijzelf is een profeet en een krijger, ook al wordt hij steeds banger en gekwelder, tot hij zijn vrouw niet meer herkent en weg wil kruipen in een donker hol.
Kort opgesomd is het een klassiek parcours: deelhebben aan de wereldziel die de wilde natuur is, een esoterische, hogere kennis van een Oerauthentieke Zuiverheid ontdekken, de gedachte dat die absolute kennis de blauwdruk voor een Geheelde Wereld levert en vervolgens kracht boven kennis verkiezen (Ave Caesar!) en de wereld indelen in ingewijden en vijanden die minderwaardig zijn en dienen te worden gezuiverd of verdreven.
Handke heeft zich sinds het eind van de jaren negentig herhaaldelijk opgesteld als pleitbezorger voor het Servische perspectief op de Joegoslavische burgeroorlog, en dat deed hij op een provocerende, mystificerende en dubbelzinnige manier. Hier doet hij iets vergelijkbaars. Dit boek is barok en geestig, soms ronduit hilarisch, en het speelt een spel met de overduidelijk ‘foute’ boven- en ondertonen die meeklinken in het verhaal van de Zwamdwaas. Door de nadruk op dat spel te leggen en dit deel van zijn schrijverschap zo slim en geestig belachelijk te maken, onttrekt hij het op virtuoze wijze aan het oordeel van de lezer. Als verfijnd, amusant en diepzinnig Auteur is hij verheven boven die banale associaties met etnische zuivering en fascistisch gedachtegoed. Hij vindt niet dat hij daarover in discussie hoeft. Bovendien blijft pesterig onbestemd of de Zwamdwaas ooit echt uit zijn waan is teruggekeerd.
Mythe en kennis
Het lezen van Versuch über den Pilznarren levert een haarscherp röntgenbeeld op van het reactionair en autoritair holisme, als in een fabel. Maar even veelzeggend is wat Handke buitensluit. Het hogere, abstracte en talige is dominant. Buitengesloten zijn de dimensie van de paddenstoel als culinair fenomeen – dat vindt de Zwamdwaas wel lekker, maar banaal – en de dimensie van de paddenstoel als ceremonieel middel om geestverruimende ervaringen op te doen. Wat zo buiten beschouwing blijft is alles wat met lichamelijkheid, het familiale, het persoonlijke, de verhoudingen tussen de seksen en het mengen van generaties en culturen te maken heeft. Kortom, het is een asociale fantasie die geen enkel recht doet aan de menselijke innerlijkheid en geschiedenis. Wat buiten beeld blijft zijn precies al die gebieden waar de negatieve gevolgen van de reactionaire waandenkbeelden zich laten gelden, waar het onrecht en de pijn die ze veroorzaken zich zullen manifesteren. Handkes bagatelliserende stijl en constructie in dit Versuch proberen de kwestie als lullig persoonlijk incident af te doen. Ik lees iets anders: een ontluisterend beeld van de achterkant van zijn schrijversmythe, zijn kunstopvatting.
Terugkerend naar de psychedelische renaissance leer ik van deze lectuur het volgende: de lastige vragen die opkomen bij de revival van spiritueel holisme draaien aan de ene kant om een botsing tussen de snelgroeiende wetenschappelijke kennis van steeds weer nieuwe niveaus van verwevenheid in de materie, de levende natuur, de ecosfeer en het menselijk lichaam, en aan de andere kant om de intuïtieve inzichten, wijsheid en praktische kennis die in mythes, spirituele tradities en psychotechnieken te vinden zijn. Zouden kunst of literatuur niet de uitgelezen middelen kunnen zijn om die botsing te doorgronden, te analyseren en door een nieuwe (beeld-)taal te ontmantelen? Ook daarover leert het lezen van de Pilznarr iets: niet als literatuur zich als een esoterische, geopenbaarde vorm van kennis ziet die boven iedere redelijke en maatschappelijke discussie verheven is. Dan is ze te zwak, te afzijdig, te zelfbeschermend en zelfverheerlijkend, te veel ‘eine Geschichte für sich’, zoals de ondertitel van Handke luidt.
Of er nu kunst, therapie, literatuur of spiritualiteit bij gehaald wordt als excuus, waar de psychedelische renaissance kwaadaardig wordt is precies aan te wijzen: als er sprake is van absolute, geopenbaarde kennis, een onbetwijfelbare opvatting van Zuiverheid, van charismatisch leiderschap, van vijandschap tegenover kritisch denken en kennis, van een missie de zuiveren te redden van de minderwaardigen. En vooral: als er geen open en redelijk gesprek mogelijk is over de menselijke en maatschappelijke gevolgen van de beleden denkbeelden.
De taal van een ongelovige sjamaan
Ter voorbereiding op dit nummer deed een groepje medewerkers en redacteuren van dig en De Gids samen in een retraiteoord een paddoceremonie. Mijn reis was opwindend, bij vlagen enorm amusant. Ik had me voorgenomen me, onder andere door naar foto’s te kijken, te richten op twee overledenen: mijn moeder en een goede vriend. Dat leverde een overrompelende emotionele ervaring op. De psilocybine zorgde voor een ontgrenzing en herschikking van alles wat ik me herinnerde, wat ik voelde, wist en dacht over hen. Een foto kwam tot leven, mijn moeder veranderde van een meisje van achttien in een vrouw van veertig en ook een doodzieke zeventigjarige. Ik kon de stem van mijn moeder horen. Ik zag mijn vriend ongemakkelijk tegenover me staan in een studentenkamer in Groningen in 1979, alsof ik hem kon aanraken. Emoties golfden over me heen, ik werd warm en koud en was in tranen. Onverwachte scènes klikten in elkaar.
Achteraf is het niet zo dat ik inzichten heb gehad die me volstrekt nieuw waren, maar ik heb wel toegegeven aan hevige emoties die ik bij die inzichten nog nooit eerder heb gevoeld. En daardoor, door de chemische herschikking van herinneringen en gevoelens, ontstond er iets wat je een poëtisch effect kunt noemen: ik zag iets wat ik dacht te kennen, maar wat als nieuw verscheen. Net zoals dat kan gebeuren in een gedicht of een verhaal, of een schilderij.
Geloof ik dat ik contact met de geesten van mijn moeder en mijn vriend heb gehad? Nee. Maar in overdrachtelijke zin, in poëtisch-mythische zin kwam er wel nieuw leven in die half verborgen en vastgeroeste verzameling herinneringen en gedachten.
Psychedelica openbaren niets, ze ensceneren en maken mogelijk. Soms in het wilde weg, en soms hechten we grote betekenis aan wat ze ons laten meemaken. Ze dicteren, betekenen of bedoelen van zichzelf niets, maar ze laten meer en beter zien en beluisteren, voelen en vragen. Het zijn delicate werktuigen om onze kennis en onze redelijke vermogens in balans te krijgen met de enorme rijkdom aan krachten en relaties die wel degelijk bestaan, waar we deel van uitmaken maar waar we slecht of maar heel beperkt en vervormd weet van hebben. In ons en om ons heen.
Ik vermoed dat psychedelica innerlijk en tussen mensen kunnen werken als een intense en lichamelijke vorm van poëzie, die via de omweg van de verbeelding relaties en waarheden blootlegt, moeilijk grijpbare vermoedens en inzichten communiceerbaar maakt.
De psychedelische renaissance kan bijdragen aan een versnelling in de adequate maatschappelijke omgang met de klimaatcrisis en helpen om meer begrip, meer nuttige kennis en meer hulp te genereren voor mensen die psychisch lijden. Er zijn al veel filmmakers, kunstenaars, schrijvers en dichters bezig om voor dit gedachtegoed een nieuwe en bruikbare taal te vinden. Eentje die zich niet esthetisch afzondert of zich als superieure goeroe boven vragen en discussie verheft, maar die de taal van een ongelovige sjamaan zoekt.
Daar vinden we een vorm, een register, een idioom waarin we kunnen spreken, vertellen, beschouwen, zingen en mijmeren, dichten over hoe we als soort het slachtoffer dreigen te worden van de misverstanden die we koesteren over de aard en status, de werking, de beperkingen en de mogelijkheden van ons bewustzijn. De grootste leugen, zo ontdekt de wetenschap stapje voor stapje, is dat ons bewustzijn ons afzondert en verheft, onderscheidt van de rest van de aarde. Het is precies andersom: wij zijn knooppunten in een netwerk van verbindingen, vormen van intelligentie en geheugen, dat de hele planeet omspant en waar wij, behept met een groot brein, betekenis, magische orde en heiligheid aan toekennen. Dat is niet alleen een overlevingsinstrument, maar ook het grootste risico voor ons overleven. We overschatten ons bewustzijn en de status ervan, op een manier die ons blind, doof en zelfdestructief heeft gemaakt.
In de eenentwintigste eeuw begint de wetenschap dat allemaal steeds beter te begrijpen. Elke keer als er in de wetenschap vormen van communicatie, verbinding, samenhang en wisselwerking (symbiose) worden gevonden, is het zaak te zien met welke mythische, epische, lyrische, poëtische equivalenten ze corresponderen. We moeten die twee werelden met elkaar laten praten en daar een rijke hedendaagse taal voor vinden.
Misschien zijn we aangekomen bij de grenzen van ons bevattingsvermogen, voorstellingsvermogen en uitdrukkingsvermogen. Langs die grens zouden kunstenaars, schrijvers en wetenschappers samen moeten optrekken. We putten met verschillende gereedschappen uit dezelfde bron, werken aan hetzelfde onoplosbare probleem: hoe leven we in vrede met elkaar en de planeet, wat stellen we tegenover de dood, de eenzaamheid en onze wreedheid?
Poëzie
Iemand komt van binnen
Verhaal
Niets is wat het lijkt
Poëzie
An die ferne Geliebte
Verhaal
Sint-Elmusvuur
Verhaal
Veilig in Jezus’ armen
Essay
Muurbloem
Essay
Bij Job Wouters’ On Writing Fish
Essay
Stranger than known
Essay
To be or not to be – that is not the question. Het Tibetaans dodenboek over denken in de tussenstaat
Poëzie
Psychedelicatessen
Poëzie
Bloedneuzen
Essay
Draadeiland. Afleveringen 1, 2 en 3 van een seriële improv-bunraku-videotrip
Beeld
DALL-E illustraties
Poëzie
Poëzie
Verhaal
Het tweede uur
Essay
Close reading V: ‘Avondgeluiden’ van Paul van Ostaijen
Essay
Zwendelheks. De betoverende poëzie van Annemarie Estor
Poëzie
Het overschot van een gevaarlijk bestaan
Verhaal
De zevende dag
Brieven