Jezus zit in kleermakerszit tegenover mij op het hemelbed. Met de gordijntjes gesloten zijn we verstopt voor de rest van de wereld, of belangrijker nog: voor de rest van de ikea. Buiten klinkt het geruis van de andere bezoekers, het personeel, de radio, de intercom, jengelende kinderen, ‘Sterre wil graag opgehaald worden uit Småland’. Verschrikkelijk, zeker op een brakke zondagochtend als deze, maar hier binnen hebben wij een veilig miniwereldje, afgeschermd door een ozonlaag van 75 procent polyester, en Jezus kijkt me samenzweerderig aan. Ik staar naar het plastic doosje tussen ons in. Op het deksel een kleurig etiket met ‘Pandora – Magic Truffels’. En ik weet dat dit een slecht idee is, maar ja…

Ook al had ik Jezus nog nooit ‘in het echt’ gezien, toen hij gisteravond het Paardcafé kwam binnenwandelen herkende ik hem direct. Ik kan niet precies uitleggen hoe dat zit. Hij droeg geen wit gewaad, geen aureool, geen doornenkrans, had geen baard, zelfs geen stoppelbaardje. Hij lijkt totaal niet op de plaatjes, maar toch zag ik het gelijk, of liever gezegd: ik voelde het. Er was iets in zijn aanwezigheid, en ik weet dat dit misschien vaag klinkt, maar zijn energie bracht me terug naar vroeger. Een beetje zoals een geur je ook kan terugvoeren naar een bepaalde gebeurtenis.

‘Iris!’ riep hij boven de muziek uit. Het was Retro Night en op dat moment speelde ‘Lucy in the Sky With Diamonds’ vanThe Beatles. Ik weet dat nog precies omdat hij mij aan een Beatle deed denken, met dat haar en die blouse en die broek met wijde pijpen.

‘Je ziet er goed uit,’ zei hij. Zijn stem was hoger dan ik me had voorgesteld. Jongensachtiger. ‘Hoe gaat het met je?’

‘Kennen wij elkaar?’ riep ik, want ook al wist ik donders goed wie hij was, ik moest me toch wel vergissen? Dit kon niet, logischerwijs, Jezus Christus leefde tweeduizend jaar geleden. Toch wist ik dat hij het was. 

En hij wist dat ik het wist.

‘Iris, doe niet zo flauw!’ riep hij, weer met diezelfde grijns.

‘Wat bedoel je?’ vroeg ik, maar ik begon nu toch om mij heen te gluren, op zoek naar een aanwijzing. Konden andere mensen hem ook waarnemen? Of was ik de enige? Misschien was ik gek aan het worden. Psychoses en schizofrenie zitten bij mij in de familie. Met mijn genen kun je jezelf maar beter af en toe op wanen controleren. Zeker wanneer Jezus ­Christus ineens voor je neus staat.

‘Ik ben het echt,’ zei hij, alsof hij mijn gedachten kon lezen. Of misschien kon hij dat ook daadwerkelijk. En ik was sprakeloos. Mijn hart bonkte zo hard dat ik dacht dat je het boven de muziek uit kon horen.

Pas nadat we elkaar zo een eeuwigheid hadden aangestaard – hij met die grijns en ik met een trillend ooglid – kreeg ik eindelijk weer iets uit mijn strot. Ik rechtte mijn rug. ‘Bewijs dan maar dat U het bent.’

Zonder iets te zeggen opende hij zijn handen in een kommetje tussen ons in. In het zwakke licht van de bar moest ik mijn ogen samenknijpen, maar het was onmiskenbaar. In zijn handpalmen zaten twee ovale littekens, beide ongeveer ter grootte van een witte boon. Geschrokken zette ik een stapje naar achter.

‘Dat bewijst nog niks!’ riep ik en nam snel een slok van mijn bier.

Jezus zuchtte zichtbaar en rolde met zijn ogen. Toen boog hij zich weer naar mij toe, bracht zijn mond vlak bij mijn oor. Hij rook naar iets zoets, gebakken champignons geloof ik. Heel lekker. Ik moest de neiging diep te inhaleren onderdrukken.

‘Dat je me laat bewijzen dat ik het ben, zonder dat we mijn naam expliciet genoemd hebben, maakt toch al duidelijk dat jij weet wie ik ben? Kom op, Iris. Wat wil je dat ik doe? Water in wijn veranderen?’

Opnieuw wist ik niet wat ik moest zeggen, dus lachte ik een beetje schaapachtig. Jezus leunde weer een stukje achterover om oogcontact te kunnen maken. En ondanks de waanzin van de situatie – je zou denken dat je daar op zo’n bizar moment niet mee bezig bent – viel me plotseling op hoe knap hij was. Zijn bruine ogen werden omlijst door lange, bijna vrouwelijke wimpers. Zijn wenkbrauwen leken perfect symmetrisch, alsof iemand ze met de computer getekend had, vervolgens had uitgeprint en liefdevol boven zijn ogen geplakt. Toen ik even later nog steeds niets had gezegd gingen die wenkbrauwen langzaam, geheel symmetrisch, omhoog. Daarna haalde hij zijn schouders op: ‘Goed. Dan niet.’ En hij wilde zich omdraaien om weg te lopen.

‘Nee, wacht even!’ riep ik snel boven The Beatles uit. ‘Hoe weet ik zeker dat ik niet gek aan het worden ben?’

‘Dat weet je nooit zeker.’

‘Ben ik de enige die U kan zien?’

Jezus schudde zijn hoofd. ‘Kijk maar.’ En hij tikte een jongen op de schouder die naast ons stond te dansen. De jongen keek verbaasd onze kant op. Jezus pakte snel het bierglas uit mijn handen en hief het. Ze proostten. Toen draaide Jezus zich weer naar mij toe en nam een slok van mijn bier. De jongen bleef nog een ogenblik staan, verbaasd, maar danste daarna weer verder.

Ik kon nog steeds niets dan staren.

Jezus gaf mij een knipoog, zei ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk’ en sloeg mijn biertje in één keer achterover. Daarna bestelde hij twee nieuwe biertjes, met twee jonge jenever, en daarna nog een keer, geloof ik, en vanaf dat moment is alles vaag. Alleen kan ik me nog één ogenblik heel helder voor de geest halen. Dat was toen hij onder mij lag, op mijn bed. Terwijl ik mijn vingers door zijn borsthaar liet glijden dacht ik plotseling gekrenkt: daar klopt dus niks van, van al die kale crucifixen, en gek genoeg kwam ik toen klaar.



Toen we vanochtend wakker werden, barstende koppijn, wilde ik het liefst dat Jezus zou blijven om te ontbijten, of om de hele dag in bed te liggen, of om te trouwen. Had ook gemogen. Maar Jezus klom onrustig mijn bed uit, raapte zijn kleren van de vloer en begon zich haastig aan te kleden. Ik wist dat hij zou vertrekken als ik niet heel snel met een aantrekkelijk voorstel zou komen. De gedachte hem dan misschien wel nooit meer te zullen zien maakte me intens verdrietig. En dan niet het soort verdriet dat proportioneel is voor het lopen van een blauwtje na een onenightstand, maar verdriet dat past bij een overleden geliefde, of bij het moment waarop je beseft dat de god in wie je al die jaren geloofd hebt niet bestaat. Ik moest zor­gen dat hij bleef, en ik had het sterke vermoeden dat hij niet zou blijven voor een simpel ontbijt. Om hem te verleiden zou ik met iets absurds moeten komen. Iets onverwachts. Dus terwijl ik mijn benen quasinonchalant over de bedrand sloeg zei ik: ‘Kom, laten we truffels gaan doen in de ikea.’

Slecht idee. Puberaal vooral. Maar Jezus was meteen om, dus zijn we langs de smartshop gegaan en daarna met de bus naar Delft. Het is zondag en stervensdruk in de ikea, maar het contrast maakt ons hemelbedtentje extra knus. Mijn voorkeur zou uitgaan naar urenlang zoenen, nuchter. Maar ja, ik heb nu al gezegd dat we truffels zouden doen. Wanneer ik terugkrabbel gaat hij misschien alsnog weg. Dan wordt er waarschijnlijk helemaal nooit meer gezoend. En ik ben toch ook wel nieuwsgierig.

‘Twijfel je?’ vraagt Jezus.

Ik schud mijn hoofd en trek het deksel demonstratief van het doosje. Ik klem de vacuümverpakking tussen mijn tanden en trek eraan.

‘Ben je bang dat je psychotisch wordt?’

Hoe weet hij dat? De vacuümverpakking schiet open, de truffels vallen op mijn schoot en op het dekbed, overal verspreid. Onhandig begin ik de truffels van het dekbed te rapen.

‘Natuurlijk weet ik dat,’ zegt Jezus. Zijn stem is nu lager, plotseling minder jongensachtig. ‘Ik ken jou al je hele leven hè, of ben je dat soms vergeten? Ik weet alles. Ik weet het van je ooms, van je tantes, van je broer.’

Hij pauzeert even. Misschien verwacht hij een reactie, en als die uitblijft legt hij zijn hand op mijn knie. ‘Weet je wat het is? Psychoses zijn het probleem niet. Hoe deze samenleving omgaat met psychoses, dát is het probleem. Wat men hier psychotisch noemt, wordt in andere culturen gezien als sjamanisme. Jouw familieleden zijn niet gek. Ze hebben een gave.’

‘Ja, precies…’ zeg ik en laat mijn vuist met de truffels boven zijn hand zweven. ‘Hier.’ Ik heb liever dat hij erover ophoudt. Dit gesprek maakt me alleen maar nerveuzer. Ik geef Jezus ongeveer de helft van de truffels. Ieder een half bakje, dat is niet zoveel, volgens mij.

Ik houd mijn handje truffels in de lucht en zeg ‘proost’.

‘Proost,’ zegt Jezus.

Dan stop ik ze in mijn mond, allemaal\
tegelijk. ‘Goed kauwen,’ zegt Jezus. Dat doe ik, maar het is heel ranzig, een muffe aardesmaak en de textuur van uitgedroogde naaktslakken. Met een vies gezicht slik ik. Jezus slikt ook, maar met een grijns, de smaak lijkt hem niet zoveel te doen. Dan duwt hij me zachtjes achterover op bed. Met zijn lippen tegen de mijne zegt hij: ‘De show kan beginnen.’

Terwijl we wachten geeft Jezus me nog wat ongevraagd advies over psychedelica en mijn eigen psychische gesteldheid, en normaal gesproken zou ik me ergeren aan dergelijk ge-mansplain, maarhier, zo in zijn armen, met mijn hoofd op zijn borst, ben ik volmaakt gelukkig.

Ik weet niet precies hoe lang we zo hebben gelegen als het hemelbed begint te ademen. Al snel verschijnen ook de fractals, waardoor het Scandinavisch wit verandert in een vibrerend bloemetjesgordijn. ‘Het is begonnen,’ fluister ik. Jezus reageert niet, maar staart al net zo gebiologeerd naar het doek boven ons, waaruit ik opmaak dat de truffels ook bij hem zijn ingewerkt.

Terwijl de visuele effecten steeds heviger worden neuriet Jezus een deuntje dat mij vaag bekend voorkomt. De geluiden van buiten ons hemelbed vallen steeds meer samen met zijn stem, totdat ze volledig versmelten tot één orkest. Plotseling herken ik het liedje. Zachtjes zing ik met hem mee. ‘Ik ben veilig in Jezus armen. Veilig ben ik bij hem. Veilig in Jezus’ armen. Er is nergens een plek waar ik zo veilig We barsten in lachen uit, en dat voelt zó lekker, het stopt niet meer. Uren lachen we. Dagen lachen we. En als we echt niet meer kunnen, sluiten we onze ogen en zweven we weg.

We drijven op dezelfde energie als toen ik Jezus gister het Paardcafé zag binnenkomen. Dat bijzondere gevoel van herkenning is niet langer subjectief, maar het is het hemelbed waar we in liggen, het is zijn hand tussen mijn benen. Het is de auto van mijn moeder waarmee we naar de kerk rijden. Mijn vader, moeder, broertje, zus, we kibbelen en dan begint de dienst. Eerst zingen, ‘als een hert dat verlangt naar water, zo verlangt mijn ziel naar u’, dan een preek van de opzwepende voorganger. ‘Wie van jullie is hier eenzaam?’ Ik zie mijn moeder haar hand opsteken. Is mama eenzaam? Ik hoor mijn vader zuchten.

‘Jezus houdt van jou,’ zegt de voorganger.

‘Halleluja! Amen!’ roept het publiek.

Mijn moeder pakt mijn hand en knijpt er zachtjes in. ‘En hij houdt ook van jou,’ fluistert ze.

Jezus houdt van mij.



Ik lig op een groot grasveld, met boven mij een strakblauwe hemel en een lachende zon. Ik ben in Teletubbieland.

Tussen mijn vingers heb ik een madeliefje. Ik trek er een blaadje uit. Jezus houdt van mij. Ik trek er een blaadje uit. Jezus houdt niet van mij. Ik trek er een blaadje uit. Jezus houdt van mij. Ik trek er een blaadje uit. Jezus houdt niet van mij. Ik trek er een blaadje uit. Jezus houdt van mij. Nog één blaadje over.

Dan schrik ik van Jezus die wild op het hemelbed begint te springen. Wat doet hij? Maar wacht. Dat ís Jezus niet. Het is een klein meisje, met blonde haren en een tuinbroek. Ze lacht en springt wild. Wat is dit? Waar is Jezus?

‘Jezus?’ roep ik en trek het dekbed opzij, alsof hij daaronder zou kunnen liggen. Het meisje stopt met springen en staart mij verbaasd aan. Haar gezichtje begint te bewegen, als een kleipoppetje in een stop-motionanimatie. Van verbaasd, naar blij, naar verdrietig, en dan zie ik het: Dat meisje, dat ben ik. Geschrokken deins ik achteruit. Hoe kan dit? Dit kan niet. Waar is Jezus? Snel klim ik van het hemelbed, loop de showroom uit, het gangpad in. Misschien is hij naar de wc. Ik was ook zó hard aan het trippen. Ik heb niet eens gemerkt dat hij wegging.

Waar zijn de toiletten? Ik speur de winkel rond, op zoek naar een bordje, vind het naast de dansende matrassen. De weg naar de wc lijkt een kilometerslang donker bospad. En er staat een rij, iedereen gaapt me aan. Zie ik er raar uit? Vlug ga ik het damestoilet in en kijk in de spiegel. Inderdaad, ik zie er raar uit, duivels. Oké. Ik kan beter niet in de spiegel kijken. En Jezus is hier niet, dit is het damestoilet. Ik ga weer naar buiten en stap zonder na te denken het herentoilet binnen. Voor de gesloten deuren staat een vader met zijn zoontje te wachten. ‘Dit is de mannen-wc,’ zegt het jongetje verbaasd.

‘Ik, eh… zoek iemand,’ zeg ik, en dan roep ik: ‘Jezus? Ben je daar?’

De vader gniffelt, het gegniffel verandert in een bulderende lach. Zo klinkt de bulderende lach van Satan. Wat is er mis met die man? Waarom doet hij zo gemeen? ‘Jezus?’ roep ik weer. Ik begin te huilen. Het gebulder stopt. ‘Gaat het wel, mevrouw?’

‘Hebben jullie Jezus gezien?’ en dan pas besef ik hoe belachelijk dat moet klinken. ‘Laat maar,’ zeg ik snel en storm het toilet uit.

Huilend dwaal ik door het doolhof van slattum en kullen en björkspirea. Ik neurie ‘Veilig in Jezus’ armen’om mezelf gerust te stellen, eerst zacht en dan steeds harder. Het liefst wil ik schreeuwen. Het liefst wil ik al die mensen met hun kleigezichten door elkaar schudden. waar is jezus? En dan kom ik op een idee. Natuurlijk! Ik begin te rennen, langs tvilling en ung, ik ren tot ik een geel met blauwe polo zie. Ik tik hem op de schouder.

‘Hallo, ik… ik ben mijn vriend kwijt. Kunt u hem voor mij omroepen?’

‘Natuurlijk,’ zegt de man bezorgd. ‘Hoe heet uw vriend?’

Ik twijfel even, maar zeg dan toch maar: ‘Hij heet Jezus…’

Argwanend trekt de man zijn wenkbrauwen op. Gelooft hij me niet? ‘Nee, echt waar,’ zeg ik schokschouderend. ‘Ik ken hem van vroeger.’ De man zwijgt nog even, maar trekt dan een kettinkje onder zijn polo vandaan. Tussen duim en wijsvinger klemt hij een zilveren crucifix. Een kleine kale Jezus hangt naakt aan het kruis.

‘Rustig maar,’ zegt de man zacht. ‘Jezus is altijd bij je.’

Iris Lam (1993) is schrijver, illustrator en animator. Voor haar werk kreeg zij de Paul Schuitema Award 2018 en de Fiep Westendorp Stimuleringsprijs 2019. In 2020 publiceerde zij Pas op voor uw hoofd, een bundel korte verhalen, gedichten en illustraties. Momenteel werkt ze aan De bond voor bangeriken, een kinderboek over angst dat in mei zal verschijnen. 

Meer van deze auteur