table (figure 144), 2023

Ruth van Beek

I

Ze zit wijdbeens,
vastbesloten om het leven waar ze de baas over is,
als over een kat voor wie ze het kattenluikje openzet,
te laten gaan –

als een geitenhoedster die de geiten naar buiten maant,
als een vader die bij de voordeur een kind uitzwaait
en voelt dat zijn nest nu leeg is. Ze weet

dat ze niet sentimenteel mag zijn, dat ze niet breken kan,
maar dat ze wat kracht en vastberadenheid mee moet geven,
aan dat grut, als ze het wegstuurt of het doodt.



II

De eerste keer rouwde ik twee jaar,
de tweede keer geen dag.

De eerste keer verdween het met doktersjassen in een uitslaapkamer,

de tweede keer in de cadans van bloed en braaksel van mijn woonkamer.

De eerste keer overviel het me,
de tweede keer genoot ik van die paar weken
als van een vertrouwde passie.

Beide keren droeg ik het taboe,
de eerste keer met schaamte, de tweede keer met verve,
beide keren wentelde ik me in mijn vruchtbaarheid.

Nog steeds droom ik
van de lichtroze embryo’s
die uit zouden groeien tot mintgroene peuters.

Als ik me voorstel hoe ik op een dag
weer van de pijn over het tapijt zal kruipen,

naast de kamers van de kinderen die ik nog niet heb,
terwijl ik kreunend afscheid neem van weer een volgende,
dan weet ik dat mijn abortussen geen jeugdzonde zijn,
maar de noodzakelijke herhaling van een weigering van leven
die het mijne kust en teistert.



III

Wanneer met de val van Roe v. Wade
mijn kinderen terug mijn lijf in vliegen
en ik weer moet scrollen door deze straten,
weer uit moet stappen bij deze klinieken,
maakt mijn woede een regen in me los
die op het dak van mijn buik slaat
en haar wekt, die oude moeder
die ver weg leeft als een gebroken 
waterkan onder mijn darmen. Zij,
die denkt als geronnen verdriet,
als herinnering die schopt
tegen de tralies van mijn bekken,
zij voelt ook dat het eng wordt hier
en maant ons niet af te wachten,
want alle verlamming is broos
en het antwoord is simpel:

vertellen dat je het, ook als het illegaal is,
veilig thuis kan doen
met wat handdoeken eronder,
een kruik erbij en wachten,
wachten,
wachten
tot het komt –

iedereen die gebaard heeft zonder geweld
weet dat het niet erg is
om op de grens van wat je dragen kunt
geweest te zijn
zolang je er niet 
voor veroordeeld wordt.



IV

Soms is het alsof de angst van toen
de kinderwens van nu vastgrijpt;
met elke ongesteldheid verlies ik het kind
alsof ik het steeds weer zelf gedood heb,
alsof ik het, omdat ik het toen niet heb gehouden,
nu niet meer mag.

Ik weet dat ze uit zijn op precies deze schuld,
maar ik bied weerstand aan de neiging mijn kin te heffen
en alleen maar te vechten, want ik weet ook dat al dit janken
deel van de liefde is –

liefde die, in mijn geval, het maken
van een baarmoeder vol met mos en botten
en slapende kinderen is, liefde die
een rivieroever vol kikkers die kwakend
wachten mens te worden is, liefde die
een hoofd vol hooirollen, die getooid zijn
met zwarte papavers voor elk kind dat geen kind is, is –

dus als ze pijn willen,
dan ga ik door de pijn heen,
als ze schaamte willen,
dan ga ik door de schaamte heen,
als ze verdriet willen,
dan ga ik door het verdriet heen,
maar alleen omdat ik wil
dat de wereld mij leeft zodat ik haar
verwachten en baren kan
zoals ik denk dat zachtheid is.

Ik, ik ben de liefde en de liefde die doodt soms, ik,
die altijd naar ijzer zal blijven ruiken,
ben een blijvende bevlieging
die vloekt met de tijd.



V

Het gaat niet om de vraag
of we het niet willen.
Het enige wat ertoe doet
is of we het wel willen,
of we het echt wíllen.

Het is aan ons, mensen met baarmoeders, 
mensen met voorraden rijpende eieren 
in de schaal van ons bekken, hoe groot 
we het wel willen ten opzichte van het niet willen
laten worden in ons lijf, hoe scherp we
op de snede van zwangerschap willen vrijen,
hoe lang we in verwachting zullen zijn zonder kind,
wanneer we een toestand onomkeerbaar vinden.

Ook als men niet snapt
dat het niet onvoorzichtig maar onderzoekend is,
dat het geen geweld maar hartstocht is,
is het aan ons waar we het bloed laten kruipen
en óf we het weer laten gaan

als we
op onze knieën voor het bed zitten,
ons hoofd op de rand van het matras op zoek naar tegendruk,
terwijl we met onze heupen rondjes draaien boven een kom
en het kind naar buiten lokken;

van links naar rechts,
van rechts naar links,
dalen we af in wat de vruchtbaarheid ons geeft:

een ontvangen dat ons kan ontmantelen
zonder dat het fataal hoeft te zijn.

  • Naar de abortuspastellen (Untitled, 1998) van Paula Rego.
Rodante van der Waal is verloskundige in Amsterdam en universitair docent zorgethiek aan de Universiteit voor Humanistiek, waar ze promoveert op reproductieve rechtvaardigheid. Ze studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam.

Meer van deze auteur