Redactioneel
1. (Jan)
Even kort: mijn zoontje is gevallen op het schoolplein en ik probeer de schaafwond schoon te maken. In bad werkt het beste. Middeltjes, jodium, ontsmetten… dat is pijnlijk. De schaafwonden die ik bij een sliding tijdens voetballen op kunstgras aan mijn heup en dij opliep bleven aan mijn spijkerbroek plakken, daardoor genazen ze snel – is mijn theorie. Die kroegavonden lijken anders zonder alcohol, spa rood is een vreemd fenomeen. Wanneer je nagel een instrument is, als verlengde van je lichaam, dan wordt die kwetsbaar. Precies daar hou ik van. Tennissen zonder racket of zo tussen je lichaam en de bal, direct. Met boksen als ultieme directe sport. Boksers zijn kampioen in het negeren van pijn. Ze denken niet aan pijn, maar weten dat ze zullen moeten incasseren. Dat maakt ze uniek in de huidige tijd: niemand wil nog incasseren. Ik denk dat schrijven een van de beroepen is waarbij incasseren noodzaak is. Dus, denk aan een bokser als je baalt van je nagel.
2. (Elte)
Ach arme… ja, schaafwonden! Die zijn echt wel pijnlijk! Ik kreeg ze vroeger van hockey (niet cool als je er geen had na de wedstrijd) en laatst toen ik struikelde op vakantie in Schotland, omdat ik rende voor de boot die naar een eiland zou vertrekken. Maar dat verhaal ken je. Van schaafwonden word je groot… Maar van kanker ga je meestal dood… Hmm, beetje heftige andere richting, maar ik kreeg net weer een berichtje van Adam, die vriend uit Engeland. Hij heeft vergevorderde darmkanker, zoals je weet. Toen ik vroeg (wat kan je anders) hoe het nu gaat, zei hij: ‘I have pain in my arse all the time.’ De hele tijd pijn hebben op heel intieme plekken van je lichaam (dus ook je ziel) is volgens mij de ergste in zijn soort… de kwetsbaarste pijn. En je kan eraan sterven. Daar is genoeg bewijs voor in de literatuur. Hij vroeg me om vooral grappen te sturen. Ik heb geen grappen… ken er geen. Zal ik iets over boksers vertellen? En het incasseren en negeren van hun pijn?
3. (Jan)
Op een of andere manier komt kanker altijd terug, als flarden in je hoofd, en de grootste pijn daarvan is indirect en heeft een sociale kant. Je kent de ziekte. Je kent mijn verhaal, ik schrijf de laatste jaren eigenlijk over niks anders dan kanker, maar steeds net iets minder indirect. Ik durf te zeggen dat de pijn die jij voelde na het berichtje van je Engelse vriend groter is dan je eigen pijn, en tegelijk is er de afstand om grappen te maken. Pijn is raar. Ik heb twintig jaar terug, toen ik ziek was, nooit pijn gevoeld, maar als er kraamvisite kwam – precies in die tijd werd ik voor het eerst vader –, dan was vooral het ongemak van het bezoek pijnlijk. Vertel Adam dat ik ooit een bokser zag, Mo, die een paar tikken uitdeelde, waarna zijn tegenstander acht tellen kreeg, en dat Mo toen een sprintje van een paar passen trok naar zijn hoek. Ik vroeg hem later waarom hij dat deed. Hij zei: ‘Dan heb ik meer tijd om te rusten.’ Dat vond ik van een grote schoonheid: sprinten om langer te kunnen rusten. Het is geen grap, maar Adam zal het begrijpen.
4. (Elte)
Had Adam op de app. Ik vertelde hem over Mo. Je had gelijk, hij begreep het. Alleen zei hij wel meteen: ‘Ik kan nu niet sprinten, moet dit ondergaan, “speed and time is out of my hands”.’ Hij is vooral bang voor de pijn die gaat komen. Had jij dat toen ook? En tegelijkertijd een sterk gevoel van gelatenheid? Of was jij de strijdbare kankerpatiënt? Zo een die wil winnen. Die wil sprinten naar het einde. Om dan langer te rusten. Is dat gelukt? Vind je rust in het schrijven over kanker, over pijn? Te veel vragen. Adam doet je de groeten.
5. (Jan)
Meedoen is belangrijker dan winnen, hoor je weleens. Ik wilde niet winnen, het kwam simpelweg niet in me op dat ik kón verliezen. Dat hebben boksers ook, anders gaan ze de ring niet in. Toen je laatst vertelde over een film waarin een violist zijn eigen vingers afknipte om te kunnen breken met een vriend, dacht ik aan pijn die opzettelijk is. En verzonnen. En gepland. Is het vooruitzicht van pijn niet erger dan de pijn zelf? We sturen elkaar al tijden deze berichten, vandaar de interesse van een literair tijdschrift, en meestal gaat het over de pijn van die dag, zoals toen mijn vinger laatst tussen twee aanrechtbladen kwam bij het slopen van de keuken, waarbij een metalen stop zich in mijn vinger vrat. Je herinnert het je vast. Dat is inmiddels genezen, en zoals ik eerder al zei: ik lette toen vooral op of er geen bloed op de bank kwam. Als ik had geweten dat dit zou gebeuren, had ik het vanzelfsprekend voorkomen. Ik liet dat aanrechtblad niet met opzet mijn wijsvinger verpulveren. Niet de pijn die je morgenavond zult beschrijven, maar de pijn van overmorgen is interessant, als je je die pijn voorgenomen hebt. De vraag is: hoe erg moet die vriend zijn om pijn te plannen?
6. (Elte)
Het afsnijden van die vingers, ja, ik vond dat niet zo geloofwaardig in die film. Het was duidelijk dat hij die vriend pijn wilde doen. Misschien omdat hij zijn eigen pijn niet kon verdragen? Die film, daar begon ik over toen je mij er voor de derde keer van probeerde te overtuigen dat wat je bezighield niet de pijn was, maar de toestanden die die pijn kan veroorzaken. Jij met dat aanrechtblad, ik weet het, je zei dat je heel oplettend was, en dat de pijn daardoor niet zo’n indruk maakte, je die niet eens voelde! Ik dacht dat je eerst een beetje aan het opscheppen was, zoals je dat vaak doet tegen mij, om me op stang te jagen. Maar toen je dat verhaal vertelde, voelde ik de pijn die jij zelf ontkende. Weet je nog hoe mijn gezicht vertrok toen je me het aanrechtverhaal vertelde? Je zei: ‘Kijk niet zo pijnlijk, het deed helemaal geen pijn.’ Maar de gedachte aan pijn die je je voorneemt kan behoorlijk heftig zijn. De vraag is: moet je daarvoor bevriend zijn? Of is de pijn van een vreemde je net zo goed ‘indenkbaar’?
7. (Jan)
‘Indenkbaar’, mooie term. Gedachten zijn heftiger dan fysieke pijn. Vrienden die je pijn doen, en daarmee het vertrouwen van de vriendschap schaden, zorgen volgens mij voor de heftigste pijn. En sorry voor het opscheppen, pijnlijk dat je me wederom doorhebt, maar als ik nu weer nadenk over pijn die voorgenomen of aangekondigd of bedacht is: niks komt in de buurt van het fysieke van pijn. Dat is de paradox van het denken en schrijven over pijn. Het indirecte. Het invoelbaar maken van pijn bij de lezer, dat is een van mijn schrijfdoelen. De lezer laten voelen. Volgens mij lukte dat met het aanrechtblad, omdat ik niet de pijn beschreef, maar de materialen, de dikte, het gewicht en de vorm van die metalen stop versus mijn wijsvinger. Is de pijn van een ander te voelen? Schrijvers moeten wel met ‘ja’ antwoorden, zonder dat die ander je vriend is. Beter nog: een totale onbekende.
8. (Elte)
Helemaal mee eens. Gedachten, bedenksels, zelfs de ingebeelde herinneringen aan pijn zijn heftiger dan fysieke pijn. En vrienden die je pijn doen, ja. Ik voel wat je zegt. Waarom voel ik het? Herkenning, ervaring? Of empathie? Ervaart de lezer door het indirecte schrijven over pijn het gevoel louter vanwege herkenning? Want wie heeft er niet ooit zulke pijn ervaren in zijn of haar leven, behalve degenen die niet voelen? Ik had eens zo’n vriendin. Het kwam door een trauma in haar leven. Door het trauma voelde ze de pijn niet die ze een ander aandeed. En ik betwijfel tot op de dag van vandaag of ze zelf eigenlijk pijn ervaart zoals wij die net beschreven. Door bewustzijn. Gedachten. Indenkbaarheid, invoelbaarheid. Dit kan nog eens een filosofische wending krijgen, dit gesprek over pijn. Maar voor nu houd ik het even bij de literatuur, want ik kan Vasalis maar niet uit mijn hoofd krijgen, de zin zingt door mijn hoofd, al sinds je over dat aanrechtblad begon, maar vooral nu je over de ‘ergste’ pijn schreef; die van afgesneden zijn:
Niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.
Lees je eigenlijk poëzie? Schrijf je weleens poëzie? Want in poëzie kan pijn heel goed voelbaar zijn zonder dat hij wordt beschreven, vind je niet?
9. (Jan)
Vasalis begrijpt pijn. Afgesneden zijn is een pijn die je niet kunt negeren, die móétje wel voelen. Ik lees overigens zeker poëzie, van hedendaagse tot Campert tot songteksten en carnavalsliedjes waar altijd wel een pijnlijk poëtisch zinnetje in staat. Als ze in Venlo zingen (en dat heb ik vertaald): ‘Ach wat deed dat pijn, om met Vastelaovend niet in Venlo te zijn’, over een man die in Parijs bij zijn geliefde is maar haar in de steek moet laten om carnaval te gaan vieren in Venlo, zal ik voortaan aan Vasalis denken. Voor mij is poëzie mooi en tegelijk intens. En direct. Zoals muziek kan die met een klap binnenkomen, en daardoor pijnlijk zijn. Dat moment, die blikseminslag, zoek ik in proza. In een roman van zeshonderd bladzijden staat vast zo’n zinnetje. Om terug te komen op de getraumatiseerde vriendin: ik denk dat iedereen zo’n vriend of vriendin heeft.
10. (Elte)
Ik bedacht me gister na ons gesprek om middernacht in De Zwarte Kater, net toen ik mijn fiets onhandig van het slot deed en daarbij mijn nagel scheurde en heel hard vloekte, dat jij opeens ontzettend moest lachen. Je had alleen maar spa rood gedronken die avond en ik 0.0. Ik lachte wel met je mee, de pijn (of de inschatting van de mogelijke consequentie ervan) verdween als sneeuw voor de zon. Ik wist waarom je moest lachen: vanwege deze mailtjes die we over pijn naar elkaar sturen. Je begon weer bijna… over het aanrechtblad, maar ik snoerde je de mond. Nu ging het even over mijn pijn, hoe onbeduidend ook en volstrekt niet met een grote impact. Waarom toch dat vloeken dan? Is vloeken, schelden, schreeuwen, niet altijd een uiting van pijn? Nooit iemand horen zeggen ‘gezellig!’ als hij met een hamer op zijn duim sloeg. Grappige reflex. De pijn viel mee. Maar de vloek was er omdat ik dacht: shit, de gitaarnagel van mijn duim is nu kapot en dan kan ik niet meer spelen. Dus toch weer een ‘aanrechtbladpijnmoment’. Moeten we deze berichtjes in een literair tijdschrift publiceren? Of moeten we een stevig essay schrijven over pijn in poëzie of pijn als ingebeelde pijn? Laten we maar niet over empathie beginnen… ander verhaal. Ik baal enorm van die nagel.
11. (Jan)
Als pijn leidt tot iets werkelijk niet meer kunnen, zoals die nagel, dan verandert alles. Volgens mij heb ik dat niet, behalve ooit met mijn kapotte kruisband waardoor ik een tijdje niet kon voetballen. Daardoor veranderde mijn knie van een gewricht dat gewoon moet functioneren in een last die ik eerst moest zien te dragen voor ik weer het voetbalveld op kon. In een onbegrijpelijke Koreaanse film zei een van de personages: ‘Pijn is een kledingstuk.’ Of was het een Franse film? Ik weet het niet meer, ik kijk de laatste tijd veel films en kan ze soms niet uit elkaar houden, maar omdat we al zo lang contact hebben over pijn heb ik dat ene zinnetje onthouden. Is pijn modegevoelig? is een leuke vervolgvraag die me bezighoudt. Was de pijn die ik voelde toen iedereen een dikke trui ín de spijkerbroek met wijde pijpen propte – mode – anders dan de pijn die we tegenwoordig voelen, nu kleding anders is? Die film, even tussendoor, die heet The Handmaiden.
12. (Elte)
Is pijn modegevoelig, trend- en tijdafhankelijk? Cultureel bepaald? Is er ooit antropologisch onderzoek gedaan naar de beleving van pijn? We hebben er niet eens een taal voor. Daarom moeten we erover blijven praten en schrijven, zodat het onze perceptie verbreedt en je je kan verbinden met de pijn van de ander, de indenkbare pijn, de pijn van het verleden of de pijn van de toekomst. Een nieuwe taal voor pijn is een beweging naar een nieuwe solidariteit. Om te beginnen moeten mannen eerst met volle overtuiging gaan lezen over de pijn van vrouwen. Er is genoeg literatuur over. Dan praten we weer verder. Tot morgen!
Verhaal
Verzamelde fonteinen
Beeld
documenting the body
Poëzie
Uit ons bestaan
Essay
Omdat pijn zwijgt
Poëzie
zo ben ik geworden, ik had lang niks
Interview
Kerstcadeautje
Verhaal
Het eerste zonlicht
Poëzie
Een fjord van pijn
Verhaal
Een keurige leeftijd
Gidslezing
Mijn nauwelijks-Engels
Gidslezing
My Hardly English
Verhaal
Alles & Iedereen
Verhaal
Takotsubo!
Essay
Close Reading IX: je stelt voor (second line) - marwin vos
Kousbroeklezing
De kolonie mept terug
Verhaal
De achterstraten (romanfragment)
Poëzie
Mijn woestenij
Brieven
Briefwisseling Maria Barnas & Niña Weijers
Essay