Redactioneel
Ik neem de afslag, verlaat de snelweg, nader de rotonde. De ruis van het verkeer neemt af, het tikken van het knipperlicht klinkt helder in de veilige, afgesloten auto.
Hier rechts? Ja, kijk, daar staan ze al, verderop.
Ik parkeer tussen auto’s van de mensen die hier werken. Mijn auto hoort hier niet tussen te staan, dit klopt niet. We stappen uit en ik voel me van alle kanten bekeken, bespied.
Wat komen die hier doen? Die horen zeker bij die gekkies.
Ja, vandaag horen we bij de gekkies. Godzijdank.
We staan op het parkeerterrein van het grootste slachthuis van Nederland. Ze noemen het zelf een ‘productielocatie’ – waar wekelijks 90.000 varkens worden geslacht. We lopen een paar honderd meter naar het verzamelpunt. Er staan zo’n vijftien mensen, ze vallen alleen al op omdat er verder niemand over deze wegen loopt. Het is een typisch industrieterrein: niets dan grijs, asfalt, hekwerken.
Als we compleet zijn, laten drie mensen in veiligheidshesjes ons het terrein op. Er is nog niets te zien, niets dan een geïmproviseerde receptie: een tafeltje met een berg bezoekerspasjes erop en wat halveliterflesjes water ernaast.
Ik toon de vrouw achter de tafel mijn identiteitsbewijs, krijg een pasje en een flesje en mag doorlopen.
Houd je aan de regels, is ons ingeprent. We zijn hier te gast.
Nu begint het wachten. Elk uur rijden er drie, vier of meer vrachtwagens het terrein op, die vervolgens precies op deze plek blijven staan tot ze het slachthuis in kunnen. Wanneer de eerste hier stilstaat zijn wij, de gasten, de dierenrechtenactivisten, de vegans, de gekkies, aan de beurt. Dan mogen we onze flesjes water door de spijlen van de zijkant van de vrachtwagens proberen te steken om de tientallen, honderden, duizenden varkens die vandaag hun onvermijdelijke dood tegemoetrijden een slokje water te geven. Of – waarschijnlijk voor het eerst in hun korte leven – een liefdevolle aai of een geruststellend woord.
Het is bijna voorbij. Nog heel even. Straks voel je niets meer.
De Nederlandse tak van de grassrootsorganisatie Animal Save Movement, die dergelijke acties – vigils of wakes – in negenentwintig landen organiseert, wordt geleid door Lea Goodett. ‘Ik was al lang vegetariër, maar toen ik beelden zag van versnipperde kuikentjes en kalfjes die werden weggehaald bij hun moeder besefte ik pas echt hoeveel leed er achter álle dierlijke producten schuilging. Ik wilde daar meteen iets mee doen: dit moeten mensen zien, dacht ik. Ik begon als straatactivist, maar organiseerde al snel mijn eerste vigil – dat was echt een omslagpunt. Op het moment dat ik de varkens in de vrachtwagen zag, beloofde ik mezelf dat ik er alles aan zou doen om deze dieren te helpen.’
Het is een wonderlijke samenwerking tussen dierenrechtenactivist en slachthuis. Terwijl ik wacht op de karrenvrachten vol ten dode opgeschreven varkens, voel ik de ogen van de slachthuismedewerkers in mijn rug prikken. Toch staan ze ons toe op hun territorium te komen. ‘Dat vond ik in het begin ook moeilijk,’ vertelt Lea. ‘Maar ik geloof in het zoeken naar verbinding. We hebben hier een bepaalde openheid, er is toch wederzijds respect. Dat zij daarvoor openstaan, ja, dat vind ik eigenlijk zelf ook nog altijd bijzonder.’
De eerste vrachtwagen draait het terrein op. Voordat ik de varkens zie, hoor ik ze. Ze grommen, slaken kreten, gillen. Langzaam stuurt de chauffeur onze kant op. Ook hem is verteld dat hij zich aan de afspraken moet houden: iedereen doet zijn best zijn onbegrip voor de ander voor zichzelf te houden. Maar ik vóél het wel, dat onbegrip, ik kan niet anders: achter de voorruit bungelt een knuffelvarkentje, op de achterkant van de vrachtwagen staat een tekening van een lachend, huppelend dier met een vrolijk krulstaartje.
Maar ín de vrachtwagen?
Drie etages, alle drie opgedeeld in compartimenten, met in elk een tiental enorme dieren. Het roze schemert vaag door het vuil, de bloedige striemen en de uitwerpselen heen – het is vooral een bleke massa op elkaar gepropt vlees, of eerder: leven. Dit is geen vlees, dit zijn varkens van nog geen zes maanden oud – waren het honden, je zou ze nog puppy’s noemen – die zo’n twintig jaar kunnen worden, maar over enkele momenten ondersteboven aan een haak leeg zullen bloeden.
We mogen hier staan van het slachthuis, maar dat betekent niet dat de chauffeur dat leuk hoeft te vinden. Ik voel de minachting in zijn blik als hij uit zijn cabine stapt om even te keuvelen met zijn collega’s. ‘Jullie doen ze toch geen pijn, hè,’ roept hij.
Wat hopen we hier eigenlijk te bereiken? Lea: ‘Dat is eenvoudig: dat mensen de gezichten zien achter hun stukje vlees. Ons doel is niet eens zozeer dat we mensen willen vertellen wat ze moeten doen, we willen gewoon laten zien wie de dieren zijn die ze opeten. De individuen. Als mensen beter geïnformeerd zijn, maken ze misschien een andere keuze.’
Dat we hier met hooguit twintig mensen staan, lijkt misschien geen zoden aan de dijk te zetten, maar ieder van die twintig mensen is voortdurend foto’s aan het maken, aan het filmen, en al die beelden aan het delen in hun eigen netwerken. Met ieder van ons kijken er zeker honderd mensen mee.
‘Meestal zie je op internet anonieme filmpjes en foto’s, maar dit materiaal maken mensen zélf: ze delen het, en iedereen ziet dat het de werkelijkheid is. Er is niets bewerkt, niks geknipt of geplakt. Nee, ík sta hier, ík zie dit, ík heb dit met m’n eigen telefoon gefilmd. Dan denken mensen opeens: o, wat heftig. O, wat zielig. Dat ze de emoties bij de dieren zien, dat komt heel erg binnen. Voor de activisten is het niet altijd makkelijk: ze zien er enorm tegen op, stellen hun eerste keer uit, denken dat ze het niet aankunnen. En natuurlijk, als je hier staat en ziet hoe bang de varkens zijn, hoe zachtaardig, ja, dan worden mensen vaak wel emotioneel. Toch voelen ze tegelijkertijd dat het bijzonder is, dat het iets betekent: dat is een heel krachtig gevoel. Op elke andere dag staat hier niemand – dat maakt me nog veel verdrietiger. Dat die dieren hier op de drempel van de dood staan, en er niemand is die om ze geeft.’
Er lijkt een soort gelatenheid onder de varkens te heersen. Het eerste zonlicht van hun leven valt in het niet bij de hitte in de wagen, het ongemak van hun opeengepakte lichamen, het gebrek aan hygiëne, waar ze van nature juist erg aan hechten. Veel dieren liggen op de grond, happen af en toe naar elkaar, maar wachten verder lusteloos de dood af.
We bereiken alleen de dieren aan onze kant van de vrachtwagen met onze geruststellende woorden, met onze aai over hun hoofd en met onze toegestoken flesjes water. Vaak genoeg giet ik een klein stroompje water in de richting van een snuit, maar lukt het de dieren niet daadwerkelijk iets binnen te krijgen; ik sta op m’n tenen, zij moeten over soortgenoten stappen en hun nek naar me toe proberen te krommen.
Maar dan is het raak. Eén dier vindt de fles met zijn mond, ik zie hoe hij zijn zachtroze onderlip tuit en aan het stroompje water zet. Het is maar een slokje water, en toch – hij kijkt me aan terwijl hij drinkt. De hekken, het asfalt, de vrachtwagen en zelfs de spottende chauffeur, alles verdwijnt: ik zie alleen nog die blik die zich vasthaakt in de mijne, waarin ik niets anders zie dan pijn. Een leven lang onnodige pijn.
Zijn het de ogen, die opeens zo ontzettend menselijk lijken? Is het de wetenschap dat dit dier straks niet meer leeft? Is het de onmacht die ik voel, de wens hem en al die andere dieren te bevrijden uit de voedselketen? Of is het de berusting die ik in zijn ogen lees, heeft hij het al lang geleden opgegeven? Is het de noodgedwongen acceptatie van een verschrikkelijk, onrechtvaardig lot dat bepaalt dat ik aan deze kant van de tralies sta en hij aan de andere?
Tijd om antwoorden te vinden op alle vragen die door m’n hoofd schieten is er niet. De chauffeur is weer in z’n cabine gestapt, hij toetert en met een schok komt de vrachtwagen in beweging. De nog altijd getuite lippen van het varken verwijderen zich van het waterflesje, tegen zijn zin – er zit nog water in, hij wil verder drinken. Maar hij heeft niets te willen.
Terwijl we teruglopen naar de auto veeg ik de tranen van mijn wangen. Op dit moment wordt het varken dat ik zojuist zag, dat ik aanraakte, dat ik water gaf, in een gaskamer verdoofd. Ik kan er niet te lang aan denken. Ik weet dat er in die gaskamers blinde paniek uitbreekt, dat er nog een halve minuut volgt waarin de varkens het gevoel hebben dat ze stikken en de CO2 pijn doet in hun longen.
Waar ik eerst vreesde dat ik bekeken en bespied zou worden op het parkeerterrein, hóóp ik nu dat dat zo is. Ik hoop dat er iemand vanuit zijn kantoor opkijkt van zijn computerscherm en uit het raam kijkt. Dat ze zien dat iemand hier iets voelt. Net als 20.000 varkens dat hier elke dag opnieuw doen.
Essay
Fragmenten over pijn – uit een der persoonlijke e-mailwisselingen tussen Jan van Mersbergen en Elte Rauch
Verhaal
Verzamelde fonteinen
Beeld
documenting the body
Poëzie
Uit ons bestaan
Essay
Omdat pijn zwijgt
Poëzie
zo ben ik geworden, ik had lang niks
Interview
Kerstcadeautje
Poëzie
Een fjord van pijn
Verhaal
Een keurige leeftijd
Gidslezing
Mijn nauwelijks-Engels
Gidslezing
My Hardly English
Verhaal
Alles & Iedereen
Verhaal
Takotsubo!
Essay
Close Reading IX: je stelt voor (second line) - marwin vos
Kousbroeklezing
De kolonie mept terug
Verhaal
De achterstraten (romanfragment)
Poëzie
Mijn woestenij
Brieven
Briefwisseling Maria Barnas & Niña Weijers
Essay