Redactioneel
Toen ging ze wonen in een verre stad waar niemand haar kende. Ze had geen vast werk meer en de huurprijzen waren laag in die wijk buiten het centrum en ver van de parken. Van ‘s morgens tot ‘s avonds denderden vrachtwagens voorbij. Die hinder had ze onderschat.
Om de hoek woonde een oude dokter. Ze loerde soms binnen in zijn wachtkamer aan de straatkant. Er zat weinig volk.
In december kreeg ze een zware verkoudheid met koorts, en ging ze op raadpleging. Toen een fel geschminkte vrouw in de wachtkamer haar groet niet beantwoordde, voelde ze zich bang en minderwaardig. Bang om af te glijden, zoals mensen met brokkelige tanden, drankneuzen of misvormingen, onverzorgde mensen op pantoffels in de winkel; in één oogopslag bij die soort ondergebracht. Zelfs hier in de troosteloze dokterspraktijk van een buitenwijk begroette men haar niet.
Aan één muur hing het behang los, en het plafond werd gestut door een ijzeren pijler. Ooit gaf een man met een kruk een nijdige mep tegen de pijler, en toen die omviel kwamen brokstukken naar beneden en brak paniek uit. Paniek! Toen zat de wachtkamer nog vol! Dat verhaal had ze in de apotheek gehoord. Het was een wijkverhaal.
De man met de kruk hinkte nog altijd door deze straten.
Op de tafel in het midden van de wachtzaal dateerden de tijdschriften van jaren geleden. Gevallen regeringen, doorstane crises, interviews met doden, gedane zaken, verstreken horoscopen, verbleekte recepten. Geen kranten, dat was een opluchting. Over haar zaak, het ongeluk, waren alleen krantenartikelen verschenen, onder de faits divers, zonder foto.
Ze moest lang wachten die eerste keer, de dokter nam de tijd.
Toen hij haar voorging vroeg ze zich af hoe oud dat gedrongen mannetje was. Ze herkende de geur van toen ze nog werkte en\
‘s ochtends de trein nam, een treinwagon vol oude mensen op daguitstap met de geur van zeep en zweet en lotions. Zijn gezicht behield iets jongensachtigs door de levendige ogen, misschien ook door het stevige kortgeknipte haar, maar er lagen wel schilfertjes op zijn schouders, op de donkerblauwe trui met rits. Daaronder droeg hij een geruit hemd. De couperose wees op drankgebruik.
Hij luisterde naar haar borst en hij luisterde naar haar longen, stelde de nodige vragen en maakte een dossier op. Hij had een vriendelijke manier en een prettige stem. Het was de stem van haar vader.
Het was lang geleden dat iemand naar haar luisterde, haar aanraakte. Voorzichtig, behoedzaam, zacht. Zo lang geleden, dat ze terug thuis in huilen uitbarstte. Die avond dacht ze aan zijn kleine harige handen.
Een week later had ze keelpijn. Ze ging terug. Uit een gesprek in de wachtzaal kon ze opmaken dat er iets scheelde met de dokter. Een vergissing, overtreding, beroepsfout? – het werd niet uitgesproken. En dat zijn dochter hem nooit meer wilde zien.
Dan waren er nog de versleten tas, de kleine auto, en zelfs de vriendelijkheid. Moderne dokters zijn afstandelijker. Moderne dokters hebben cellosuites voor het wachten, smetteloze lavabo’s en ergonomische onderzoeksstoelen.
Hij leverde een strijd, zonder computer en zonder assistentie. Men vroeg zich af hoe hij de bestanden op orde hield. Wáren ze wel op orde? Ook over zijn vrouw stelde men zich vragen. Niemand kreeg haar ooit te zien. Dat was niet goed voor zijn reputatie, die depressieve vrouw met ongeneeslijk verdriet. En dat andere betreurenswaardige voorval.
Hij keek diep in haar keel en zij zag de wanorde in zijn spreekkamer.
Ze had eczeem en hij streelde haar knieholtes. De foto op de schoorsteen trok haar aandacht.
Ze had gescheurde mondhoeken en hij bracht een zalfje aan. Ze durfde niets vragen over de foto.
Ze was tweeënveertig en had geen menstruatie meer. Ze zei het terloops. Dat is erg vroeg, zei hij en stelde vragen die ze niet kon beantwoorden. Haar adem stokte en ze maakte vuisten. Toen stelde hij geen vragen meer en kwam van achter zijn spreektafel bij haar staan. Hij maakte haar koude vingers los en wreef ze warm.
Ze had een glassplinter in haar voetzool. Een spiegeltje was van de wand gevallen, ze had het niet goed opgeruimd. Ze kon haar linkerschoen niet aandoen en in de wachtzaal staarde een Moldaviër naar haar sok. Ze herkende een van de brutale koppen van het huis aan de overkant. Elke ochtend werden ze opgehaald met een busje.
Nu zou de dokter een medische handeling met pincet verrichten.
Het venijnige stukje werd voorzichtig verwijderd, het wondje zorgvuldig ontsmet. En toen het voorbij was, het ging zo vlug voorbij, gaf hij een bemoedigend klopje op haar voetrug. Na de pleister trok hij de sok over de gekwetste voet. Zorg voor mij. Zorg voor mij.
Ze bracht de foto ter sprake; de foto van dat peutertje met het blonde piekhaar? De dokter schrok – ze zag het aan zijn wenkbrauwen, en aarzelde – ze zag het aan zijn mond. Het was geen goede vraag. Maar bij het afscheid noemde hij haar bij de voornaam. Zo ging ze toch lichtvoetig naar huis.
Bij het kammen had ze een kaal plekje gezien, maar hij vond het niet. Ze hield van zijn handen rond haar hoofd, ze sloot de ogen.
Ze hoestte. Ze was moe.
Ze was gevallen in de tuin en had haar arm bezeerd. Hoe heb je dat gedaan? Het is niet moeilijk om te vallen.
Ze sloeg met een hamer op haar duim. Je moet voorzichtiger zijn.
Haar nek zat vast, hij kraakte.
Ze bedacht fibromyalgie, duizelingen, lichtvlekken.
Ze waagde zich aan een vaginale schimmel, het was een opwelling. Hij doorstond de test, hij nam een strijkje. Niet ruw. Toen zag hij de buikstriemen glinsteren maar stelde geen vragen naar dat kind.
Een stofje in een oog, een hapering van het hart, het klopt te hard, een zenuw naast de mond.
Hij prikte bloed, haar aders lagen zo diep, zei hij. Misschien is mijn bloed plots zwart, dacht ze, en haar slapen bonkten. Ze hadden haar een heks genoemd.
Elke dag was er verlangen naar de raadpleging. Soms stelde ze het uit en wachtte.
Soms was ze bang, maar niemand kon haar herkennen.
En daarbij, ze was onschuldig, het was een ongeluk.
En daarbij, een doktersbezoek is geen overbodige uitgave, een doktersbezoek is niet frivool. De kapper is een andere kwestie, de kapper ligt moeilijker. Een schuldige vrouw had een kapsalon betreden en de klanten schreeuwden moord en brand. Hoe durfde ze. Sommigen waren naar buiten gelopen in paarse nyloncape, met asymmetrische coupe, met de haarverf nog op. Die vrouw had haar straf uitgezeten, maar het was niet genoeg. Ze kwam opnieuw in de krant.
De dokter is niet zoals de kapper. Toch zou men kunnen zeggen dat wie een ongeluk laat gebeuren, een ongeluk doet gebeuren, geen recht heeft op zorg. En zeker niet op genezing. Zou men kunnen zeggen.
Ze had buikpijn en hij leerde haar ademhalen. Hij legde een hand op haar buik en een hand op haar borst.
Kan je sterven aan een gebroken hart, dokter? Is dat het Takotsubo-syndroom?
Hij glimlachte en legde het uit van de hartkamer die samentrekt in kruikvorm. Soms door een schok. Maar dat wist je natuurlijk al, zei hij, je zoekt te veel op. Dus weet je ook dat de takotsubo, die Japanse viskruik, dient om octopussen te vangen. Ze mogen de kans niet krijgen om zich vast te zuigen.
En hij kwam terug op de foto. Het kind was zijn kleinzoon. Hij zag het kind nooit meer want de moeder zijn dochter had een verbod uitgesproken.
Ze vroeg niet Waarom wil ze u niet meer zien?
Ze zei niet Zo erg voor u Zo oneerlijk.
Ze zei niet Ik heb geen enkele foto bewaard. Mijn kind was veel mooier. Het was een ongeluk, ik kon er niets aan doen.
Hij zei niet Ik ben onschuldig.
Ze zaten tegenover elkaar. Gedane zaken. Octopussen sloegen de armen uit.
De nieuwe groepspraktijk trok de laatste klanten weg, ze zit in de wachtzaal alleen. Bij elk bezoek kiest ze een andere stoel. En dan weer herbeginnen.
Ze bestudeert de posters die de dokter blijft ophangen, een volhardend man. Over wiegendood, borstkanker, de stadia van een zweerontwikkeling. Waar het behang neerhangt is de muur te vochtig voor posters.
Soms ontsporen haar gedachten. Dan wil ze helpen, iets betekenen. Dan bedenkt ze een plan.
De dochter bepraten, een verzoening tot stand brengen.
In dat gezin binnendringen (als poetsvrouw, als oppas) en het kleinkind ontvoeren.
De dochter elimineren, zich laten adopteren.
Ze moet de tentakels bedwingen. Takotsubo!
Hij kent haar lichaam. Hartenklop en cijferwaarden, haartjes en dons, littekens en sleet. Hij weet waar ze gebroken werd. En wat ze mooi heeft kent hij ook.
Ze kent zijn vlijtige handen, zijn waakzame ogen achter de bril van hoorn, de bittere mondhoek. Zijn truien en hemden voorspelbaar en versleten.
Nu is de foto weg. De dokter is genezen, om zich aan haar te wijden.
Boven schuifelt de depressieve vrouw. Ze mompelt de naam van het kleinkind.
Zo zijn zij dokter en patiënt – een wijkverhaal.
Essay
Fragmenten over pijn – uit een der persoonlijke e-mailwisselingen tussen Jan van Mersbergen en Elte Rauch
Verhaal
Verzamelde fonteinen
Beeld
documenting the body
Poëzie
Uit ons bestaan
Essay
Omdat pijn zwijgt
Poëzie
zo ben ik geworden, ik had lang niks
Interview
Kerstcadeautje
Verhaal
Het eerste zonlicht
Poëzie
Een fjord van pijn
Verhaal
Een keurige leeftijd
Gidslezing
Mijn nauwelijks-Engels
Gidslezing
My Hardly English
Verhaal
Alles & Iedereen
Essay
Close Reading IX: je stelt voor (second line) - marwin vos
Kousbroeklezing
De kolonie mept terug
Verhaal
De achterstraten (romanfragment)
Poëzie
Mijn woestenij
Brieven
Briefwisseling Maria Barnas & Niña Weijers
Essay