Redactioneel
Why is it that your name is like that, so heavy on me
that when I go out I have to be armed?
Mazisi Kunene
I
Staat de camera aan?
Ik heb een verhaal in gedachten.
U kent mij misschien uit De stille plantage, daar hang ik
(nog vroeg in dat boek)
met vijf anderen op een veranda.
Anoniem. Nederlands-Guyana.
Dat landhuis, het was vast van iemand.
We luierden wat na een slopende dag, languit
in onze schommelstoelen, toen we bezoek kregen
van een groepje migranten. Hugenoten.
Vers uit de zee. Als kunstgras zo groen.
Op zoek naar vruchtbare grond voor een plantage.
Idealisten! En dat in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw.
Ik was chagrijnig dus riep ik: ‘De hoofdzaak is te zorgen
dat iedere slaaf zijn volle dagtaak doet.’
Ook zei ik, gewoon om die nieuwkomers schrik aan te jagen:
‘Wie ‘t werkvolk in bedwang heeft, kan planten
op een steenrots, in de savanina zelfs… als hij water heeft.’
Die Fransen konden er niet zo om lachen.
Een schaduw stond al paraat en iemand gebood hem:
Schenk ons bij. Die schaduw
hij voelde ons aan, onze noden en nukken
dus sloeg ik hem
toen hij gehoorzaam en netjes zijn taak had volbracht
met mijn zweep en ik schreeuwde
‘Niet suffen!’
Toen had ik een bijrol.
Nu heb ik spijt.
II
Zeg ik ‘verweit’ of ‘verwijt’? Is het ‘schuld’
of ‘schild’? Is het ‘slaaf’, of ‘gemaakt’?
Wanneer u dit leest sta ik pontificaal zonder mensen-
of dierengeluiden, dwars als een standbeeld
een uitzicht te veinzen, voor het raam van mijn werkkamer
in de Faculteit der Letteren, gehuisvest in een regeringsgebouw
met ziekenhuisgangen.
De zesde en hoogste verdieping, we handelen hier
in bekwaamheid, geleerdheid, ervaring.
Een time-warp, ik weet het.
Ik sta hier bij wijze van spreken al jaren, zweep in de hand
als een ezelsbruggetje.
Die koppijn!
Omdat ik geen sorry kan zeggen.
Wat was dat voor lulkoek, daar op die veranda.
Deze campus was vroeger het grondgebied
van een gemeenschap, hieronder lag een begraafplaats en daar
stond een moskee, daarachter een kerk.
Een filmzaal, een speeltuin, een bos, een rivier –
er was hier van alles. Soms denk ik daaraan
maar niet vaak.
Ik wil mij onterven, het verleden uitwissen, op de bergen
ligt sneeuw, die heten hier Drakenstein, Assegaaibosch, Paradijskloof
en verderop Hottentots-Holland, godbetert.
Sneeuw, dan is het dus winter.
Ik oefen mijn aflaat, tot hij goed uit mijn bek rolt:
‘Ik wil mij.’
‘Ik sorry.’
‘Ik wil mijn.’
‘Ja spijt.’
Een gemeenschap waarop je kon schieten, waarom je kon lachen.
Prullenbakmensen, je mocht ze negeren, verbannen.
Je mocht ze tot diep in de nacht laten werken op water en brood.
Heel ver in de verte de wijnvelden, koeien, de zebra’s
en geiten, de vogelverschrikkers.
Later vanmiddag ontstaat hier beneden de gangbare file
omdat men naar huis wil, weg
uit deze historische stadskern vol
Instagram-architectuur.
De relicten, de gevels, de kordate toeristen.
Een begraafplaats, mijn hemel –
III
Ik maak lange uren, ik ben de verplichter verpleegd.
Hoe zeg ik in hemelsnaam ‘schildig’ en
‘dank voor uw aandacht’?
Een mens is een vreemde valuta, ik kijk naar beneden
en zie daar alleen maar verbeelding.
De bomen, het asfalt, ze zijn van zo hoog geen ervaring.
Ooit zit ik weer thuis op de bank, lekker knus.
Zweep in de hand en ik doe of ik kijk naar Manchester United
uit tegen Chelsea. Een matige pot.
In het schaakspel van de verzetsstrijder Lodewijk Alphonsus Maria Lichtveld
was ik het zwarte schaap.
‘Je verleden – je geschiedenis – accepteren,’ schrijft James Baldwin
in The Fire Next Time, ‘is niet hetzelfde
als erin kopje-onder gaan. Het betekent dat je moet leren
hoe je dat verleden kunt uitbuiten.
Aan een verzonnen verleden heb je daarbij niets, dat breekt
en verbrokkelt onder de druk van het leven
als klei in een tijd van droogte.’
Schaamte. Hardnekkig als plastic in zee.
Schaamte. Een kortstondig besef van de eigen schrikbarende domheid.
Schaamte. Toen ik klein was vloog ons huis in de fik.
De blik op mijn vaders gezicht, verlicht door de vlammen.
Stond ik te bibberen daar op de stoep, mijn wereld aan gort.
‘Sorry’ wil zeggen: ik ben niet perfect.
En perfectie is alles, perfectie is sexy, ze glimt.
Perfectie is tegen de dood.
Perfectie, mijn redder in nood.
IV
Iets kleins, één detail maar, een woedende blik
of een hoofdwond, meer heb ik niet nodig. Een tropische regenbui
op een barak in een nacht zonder maanlicht.
Eén mens, en dan twee, en dan tien.
Dan een heel landgoed, een vrachtschip vol mensen.
Stel nu, mijn voorvader – kan niet, maar stel
hij ontvlucht een plantage, precies
nu, eeuwen geleden, terwijl ik hier sta in mijn kamer
met uitzicht. Het dal in, het bos door
voorbij de rivier, heel snel achteromkijkend.
Brokken geluid van dieren en planten.
Dan uiteindelijk vrij en gevrijwaard, in een slecht stuk natuur.
Ik weet het ik.
Wil ik zeg dat ik.
Weet en ik meen het.
Boeken zijn duur tegenwoordig, de feiten en kennis
die eruit spreken zijn niet te betalen, verdomme
wat was het wat was ik ik was het ik was het vergeten.
Dit halfrond, dat halfrond.
De woorden, de juiste.
V
Pardon, er ligt sneeuw op de bergen.
De donkere wolken erboven zijn stakkerig als een cliché
en niets doet het. Geen lichten. Geen wifi.
Geen autocue. Dit tweehandsleven
het is vandaag vrijdag, dit landschap
het is niet van mij, niet van voor- of van nazaten.
Wat word ik gewaar vanaf hier? Links
de McDonald’s, natuurlijk. Op straat en op weg
zijn studenten en burgers, verraders, verklikkers.
Een stuk of wat straatkinderen staan bij de geldautomaat
van het Shell-tankstation.
‘Een kunstenaar probeert uit gebrekkige apparatuur
altijd nog het beste te halen,’ troost Teju Cole
in Known and Strange Things en Helman lamenteert
‘geen die ‘s ochtends meer het land herkent
en die nog weet waar de lome zwarte avondweide bleef.
Een kreet en zij peinzen: hoe kwamen wij hier.’
De zesde verdieping ligt boven de vijfde, de vijfde
ligt boven de vierde, dat is niet zo hoog.
VI
Ik sta maar te staan, moederziel op de zesde verdieping.
‘Zalig is hij die zijn slaven niet spaart,’
liet Helman mij zeggen, welja
en een grapje erbij: ‘Aldus de Prediker twee en veertig.’
Lang dacht ik
achter mij ligt het verleden.
Hoe had ik het mis, het verleden ligt hierbeneden
onder het asfalt, onder de campusgebouwen.
Het verleden staat voor dit raam, nu het schemert
treedt zijn reflectie behoedzaam tevoorschijn.
Ik belijd ik was zondig, in woord
en in beeld, in daad en gedachten.
Mijn fout en mijn fouten, mijn grote, mijn grootste.
Ik vraag u om voor mij te bidden
tot alles, de heilige maagd en de engelen.
Broeder en zuster, bid toch voor mij.
Moge de almachtige mij genadig zijn, mij
mijn beproevingen vergeven en mij linea recta
leiden tot vlak voor de poort van het eeuwige leven.
Ik wil het echt helemaal zeggen
maar kan ik het zeggen, mijn shittaal
dit is niet te doen zo, de zon
is inmiddels echt onder, de batterij van mijn camera
staat op 2 procent, ik had een verhaal
in gedachten, staande zo hoog
hoor ik helemaal niets
maar ik luister, dat lijkt mij
het beste.
Op 1 juli van dit jaar is het 150 jaar geleden dat de slavernij in de voormalige Nederlandse koloniën daadwerkelijk werd afgeschaft. Afgelopen december maakte premier Rutte namens de regering excuses voor het slavernijverleden van de Nederlandse staat. Wat betekenen ‘excuses’, wie zijn erbij gebaat en welke waarde hebben ze voor de verwerking van de gruwelen van de slavernij? In hun bijdragen gaan Antoine de Kom, Rosemarie Buikema en Alfred Schaffer in op de slavernijexcuses. 9 juli 2023, Kasteel Huis Bergh, ’s-Heerenberg
Verhaal
Insula Dei
Essay
Het lijf van de grond
Poëzie
Overgangsfase
Essay
Het platte land
Beeld
Beeld
Verhaal
Nergens
Poëzie
Daylighting
Poëzie
Fernorchester
Essay
Moedig zijwaarts
Poëzie
onprofessionele hulp
Beeld
Beeld
Poëzie
twee gedichten
Verhaal
Kleine vignetten over een middelgroot dorp
Poëzie
Uit: De Heuvels
Poëzie
habitat
Essay
Boven het ommeland
Poëzie
Asfaltdandy
Essay
Een verworpen gewoonte
Essay
Sorry, maar wat nu?
Verhaal
Niemandsland
Essay
Close reading VI: ‘hemel of sprookjesland – …’ van Alfred Schaffer
Verhaal
Noem me Ismaël
Poëzie
Over de ziel
Essay
Papa fume une pipe
Brieven