Lieve Maria,

Ik ben deze weken in New York, waar de vader van mijn kind woont. Hij woont midden in Manhattan, waar het altijd druk is met zakenmensen in slechtzittende pakken. We zorgen allebei een dagdeel voor onze zoon, het andere deel werken we. Zoon is bijna twee en dol op de metro (‘Hard rijden!’ roept hij bij vertrek van iedere halte). Samen reizen we onder de hele stad door om bij allerhande speeltuinen te geraken – ik ben intussen een soort kenner geworden op het gebied van New Yorkse speeltuinen. De absurditeit van die ondernemingen ontgaat me niet: soms zitten we wel drie kwartier in een metro om bij een afgezet stukje park of weg te komen met een paar klimrekken en een glijbaan erop. Dit is, denk ik een paar keer per dag, het leven in een stad als deze: cappuccino’s van zes dollar, verwarde dakloze mensen die in de metro door medepassagiers worden verwurgd, eilandjes met hekken eromheen zodat kinderen en honden gelucht kunnen worden (vaak doemt ook een jaren-dertig-foto op voor mijn geestesoog, die ik eens voorbij zag komen op een Instagrampagina met historische weetjes: een baby in een kooi van kippengaas die is bevestigd aan de buitenkant van een krap New Yorks appartement, God weet hoeveel verdiepingen boven de grond).

Ik ben blij dat we hier af en toe kunnen zijn, en ik ben blij dat we hier niet permanent hoeven te wonen. Hoewel ik het in theorie simplistisch vind om een onderscheid aan te brengen tussen ‘stad’ en ‘platteland’, waarbij het platteland (uiteraard door stadse ogen bekeken) uit de bus komt als de gezonde van de twee plekken, kan ik me toch niet helemaal aan die gedachte onttrekken als ik mijn zoon zie spelen op die afgebakende kinder­eilandjes (alsof ik überhaupt ooit in mijn leven op het platteland heb gewoond!). Het culturele cliché van het ‘stadskind’ dat een bepaalde weerbaarheid mist leeft hardnekkig in mij, terwijl ik tegelijkertijd geloof dat dit soort veronderstellingen juist debet zijn aan een vastgelopen denken over stad en platteland. Enfin, ik ben benieuwd hoe jij hiertegenaan kijkt. Haal me uit de impasse!

Liefs,
Niña



Lieve Niña,

Ik ben in Londen, en hoewel er hier vermoedelijk meer ruimte is dan in New York ben ook ik op zoek gegaan naar speelruimte, een plek om buiten te kunnen zijn. Vanuit Clapton in Oost-­Londen, waar ik logeer, kun je de Lea Valleyroute lopen, langs de rivier. Het was ongelofelijk hoe ik via een paadje langs een industrieterrein belandde in een overweldigend groen, vol veldbloemen en bomen die over het water hingen. Ik kwam via een pad dwars door een moerasgebied in een gedroomde wildernis terecht. De geuren van bloemen waarvan ik de naam niet ken, versterkt door een warme motregen, brachten me terug naar het Engeland waar ik als kind heb gewoond.

Als tiener wilde ik dit platteland zo ver mogelijk achter me laten. Er was niets in mijn ogen, waarmee ik achteraf bezien denk ik bedoelde: geen cultureel leven. Je kon er alleen maar buitenspelen, iets waarvan ik als kind al wist dat ik het meer zou moeten doen. Maar, en misschien herken je dit, ik las liever.

Toen ik het woord ‘buitenspelen’ schreef, dacht ik eraan hoe fijn het is om buiten te spelen. Ik denk dat we zelfs buitenspelen op het platteland, waar ik nu woon. Vanuit Berlijn verhuisde ik naar een streek in Noord-Holland die er groen uitziet op Google Maps. Ik had me voorgesteld dat mijn zoons misschien buitenspelende kinderen konden worden. Maar zij lieten de slootjes en het bos links liggen en voelen zich thuis op de volmaakt rechthoekige stukken kunstgras van de voetbalvereniging, zoals die er in Berlijn ook bij lagen.

We hebben hier een heel kleine tuin, maar ik ben er onlangs achter gekomen dat dit eigendom strekt tot aan het middelpunt van de aarde. Alles, behalve kabels, natuurlijk gas en olie. Ik ontdekte dit toen ik probeerde te begrijpen hoe de gasopslag van de Bergermeer eruitziet. En of het gas dat onder mijn tapijtje gras ligt niet van mij is. Over dit laatste heb ik nog geen uitsluitsel, maar wat ik met je wil delen is het beeld van een platteland dat maar uit een heel dunne laag bestaat. Daaronder bevindt zich een fabriek van Taqa, met een hoofkantoor in Abu Dhabi, waar jaarlijks gas gepompt wordt in een steenlaag waar het ooit aan is onttrokken.

Woon ik aan de rand van Alkmaar en Bergen, of ook een beetje in Abu Dhabi? Hoe ver reikt de gasopslag, waarvan ze zeggen dat de steenlaag begint op twee kilometer diepte? Twee kilometer diepte! Zou het een koepel zijn, of wonen we boven op een slapende vulkaan? Platteland is misschien wel een goed woord voor het groen waar ik op af ben gekomen. Als we het over diepteland zouden hebben, zou ik niet meer kunnen slapen.

Het spijt me, ik denk niet dat ik je hiermee uit je impasse kan helpen. Maar een enkele boom in de stad maakt op mij meer indruk dan één in een eindeloze rij aangeplante exemplaren langs een sloot. En als ik in mijn tuin zit – of op mijn kegel – ervaar ik het verkeer dat in de verte optrekt naar de stad als geruststellend.

Liefs,
Maria



Lieve Maria,

Wat een idee, dat je de eigenaar bent van al dat diepteland onder dat dunne laagje gras dat wij platteland noemen (ik las over de herkomst van dat woord dat het minder met vlakte te maken heeft dan met de ‘platte’ bebouwing, of een gebrek eraan, buiten de stad). Het koloniseren van de gehele aarde als kinderfantasie… Ik moet denken aan het verhaal ‘Meneer Frits’ van Marga Minco, waarin de gelijknamige meneer Frits, een zestiger uit de Achterhoek, al jaren twee mannen in dienst heeft die een gat graven in zijn achtertuin: ‘Het is allemaal van mij,’ kon hij bewogen mompelen. ‘Hoe dieper het gat wordt, hoe meer diepte ik in eigendom heb. En als we eenmaal de andere kant van de aarde bereikt hebben zeg ik tegen zo’n Australische schapenfokker: “Goedendag. Hier ben ik. Dit gat is van mij.”’

Voor meneer Frits is het gat echter dan de grond; hij wil eigenaar zijn van diepte, van een tunnel die hem in verbinding stelt met de overkant van de wereld (en hem daarover laat heersen). Misschien is die tunnel voor hem wat voor jou de geruststelling is van de snelweg in de verte: de wetenschap dat je niet geheel afgesneden bent van de rest van de wereld, daar op je platteland. En omgekeerd zijn het die enkele bomen in de stad, die daar inderdaad zo dapper staan te groeien, die je eraan herinneren dat niet alles uit steen gehouwen is.

Journalist en klimaatactivist Bill McKibben onderzocht eens waar alle kabels, pijpleidingen en elektriciteit uit zijn New Yorkse appartement vandaan kwamen. Waterkrachtcentrales in Canada, het Braziliaanse oerwoud: op onzichtbare manieren bleek de stad verbonden met, en volkomen afhankelijk van, ‘het platteland’. Het geeft je te denken over alles wat zowel volkomen materieel als volkomen onzichtbaar van aard is. Ik ben heel benieuwd naar de verdere resultaten van jouw onderzoek.

Liefs,
Niña

Maria Barnas (1973) is dichter en beeldend kunstenaar. Haar meest recente dichtbundel is Diamant zonder r


Meer van deze auteur

Niña Weijers (1987) schreef de romans De consequenties (2014) en Kamers antikamers (2019). In 2022 bundelde ze haar columns en essays in Zelf doen. In het najaar van 2023 verscheen Cassandra, haar eerste non-fictieboek.



Meer van deze auteur