Redactioneel
Iedereen had gehoopt dat toch op zijn minst literaire tijdschriften verschoond konden blijven van verhalen over stikstof. De redactie van De Gids heeft het echter over zichzelf afgeroepen. Door een themanummer over stad en land uit te brengen vlak na de Provinciale Statenverkiezingen 2023, met stikstof als belangrijkste politieke splijtzwam, is het onvermijdelijk erop in te gaan. Zeker omdat de uitslag op het eerste gezicht weer een scherpe grens tussen stad en platteland suggereert en zelfs een wraakactie lijkt van dat platteland op de stad. Aan het al of niet bestaan en de mogelijke breedte en diepte van deze kloof zijn vele discussies gewijd. Kan zo’n tegenstelling eigenlijk wel ontstaan in een stadslandschap als Nederland? Kunnen boeren en burgers (en buitenlui) wel voldoende afstand van elkaar nemen in wat wel gekarakteriseerd wordt als dunst bebouwde metropool of dichtst bebouwde landschap van Europa? Is de suggestie dat een authentiek plattelandsleven staat tegenover een ontzielde stad niet een grijsgedraaide plaat uit het populistische repertoire? Er bestaat in elk geval geen kloof tussen stad en platteland als het gaat om het diepgewortelde vertrouwen dat de techniek ons niet alleen uit de milieuproblemen gaat redden, maar dat haar innovaties het ook mogelijk maken gewoon door te gaan met wat we altijd al deden: groeien.
Wat geen pas geeft in een literair tijdschrift is verwijzen naar een ambtelijk rapport, laat staan naar een bijlage daarvan. Ik doe het toch: bijlage 3 van Niet alles kan overal, het middelste paneel van het Haagse stikstofdrieluik van Johan Remkes, bevat een lange, onthutsende beleidsreconstructie, keurig in een tijdlijn gerangschikt die teruggaat tot 1990. Een keur aan beleidsinitiatieven passeert de revue, met werkgroepen, taskforces, onderzoeksprogramma’s, handreikingen en pogingen het probleem aan te pakken, en evenveel mislukkingen of halve successen door de frisse tegenzin van De Sector, het ontbreken van naleving en controle op afspraken die wél werden gemaakt, et cetera, ad infinitum. Deze surplace van het beleid speelt zich af tegen de achtergrond van een al die jaren flink groeiende veestapel, gecombineerd met het afzwakken en wegkijken door een sterk cliëntelistische politiek en het toedekken van de steeds duidelijker nadelige effecten op gezondheid en natuur. Alhoewel mijn persoonlijke tijdlijn van het stikstofprobleem in 1978 begint, is het lezen van deze bijlage alsof mijn werkende leven – eerst als planoloog bij de ambtelijke natuurbescherming en later als landschapsarchitect – aan mijn geestesoog voorbijtrekt. Het is een Nederlands poldercultuurmonument met de uitputtingskracht van de eindeloze iteratie.
Alhoewel Mark Rutte er al een eeuwigheid lijkt te zitten is hij nog maar zo’n decennium verantwoordelijk voor het gebrek aan voortgang in dit al een halve eeuw voortslepende ‘dossier’. Toch kies ik ervoor mijn verhaal te laten beginnen bij een opvallende kwalificatie van onze schokbestendige premier. Hij schijnt na de eerste golf boerenprotesten verzucht te hebben dat de stikstofcrisis het meest complexe probleem was waarmee hij in zijn bestuurlijke carrière werd geconfronteerd. Dat was natuurlijk voordat eind 2020 corona het stokje overnam. Corona is inmiddels gereduceerd tot een seizoensverschijnsel, maar de stikstofcrisis weigert te verdwijnen. Ze wijkt geen duimbreed. Zelfs de meest ingenieuze bestuurlijke toverformules lijken er geen vat op te krijgen. Ook blijkt ze niet te omzeilen door technische schijnbewegingen of vernuftige geitenpaadjes. Aan het einde van elk geitenpaadje staat een strenge rechter om de politiek naar de tekentafel terug te wijzen. Of het nu gaat om het verlagen van het eiwitgehalte in het krachtvoer of de mogelijke uitkoop van piekbelasters, elke wél effectieve maatregel die de productiecapaciteit of de omvang van de veestapel zou doen krimpen kan rekenen op een golf van gemotoriseerd protest, aangevuurd – en soms letterlijk van brandstof voorzien – door het agro-industriële complex. Na de politieke aardverschuiving van de laatste verkiezingen twijfel ik er niet aan dat ‘stikstof’ bij Rutte weer met stip op één staat.
De problematische relatie tussen de moderne landbouw en zijn omgeving beperkt zich niet tot een overdosis reactieve stikstof. Als we ervan uitgaan dat de Nederlandse politiek pas echt in actie komt als Brussel de afgesproken normen afdwingt, tekent zich een helder beeld van de komende crises af.
Zoals Johan Remkes een tijdlijn van de beleidsgeschiedenis maakte, zo kunnen we met dezelfde nauwkeurigheid een tijdlijn van de toekomst van het beleid maken. Als de premier nog even blijft zitten kan hij in 2027 het vervolg nog meemaken: de fosfatencrisis. De sequel krijgt vast en zeker nóg een vervolg in 2030, die de voorlopige titel ‘pesticidencrisis’ meekrijgt. Ik kan het uitbreken van deze crises zo op het jaar nauwkeurig voorspellen door in het Europese spoorboekje te kijken.
In 2027 wordt de Europese Kaderrichtlijn Water onherroepelijk van kracht. Nederland zal, na zich jarenlang op een uitzonderingspositie te hebben beroepen – derogatie in Europees jargon – dan eindelijk gehouden worden aan de waterkwaliteitsnormen. En Nederland heeft de kwaliteit van het oppervlaktewater nog lang niet op orde. Overvloedig uitspoelend fosfaat uit de landbouw speelt daarin een hoofdrol. In 2030 zal ook Nederland een halvering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen moeten hebben bewerkstelligd. Dat je ze ook als gewasbeschermingsmiddelen kunt aanduiden, het eufemisme waarvan de fabrikanten zich graag bedienen, laat al zien waar de polarisatiekloof zich in 2030 zal openen. Het gaat dan bijvoorbeeld over glyfosaat, dat omstreeks Pasen onze weilanden in het karakteristieke Monsanto-geel kleurt, maar ook om de neonicotinoïden. Deze middelen zullen ongetwijfeld de frontlinie van het debat vormen. De eerste doden naast onkruid ook goedaardige bodemschimmels. De tweede groep beschermt de gewassen door insecten te bestrijden, maar doet dat zo effectief dat ze niet alleen bladluizen en mineervliegjes doodt, maar de hele insectenpopulatie decimeert, waaronder de bijen.
Natuurlijk, we moeten beseffen dat landbouw het planmatig voortrekken is en blijft van soorten die interessant zijn voor de mens, maar het kan en moet anders. Ook de contouren van de seizoenen vier en vijf schemeren al door: de aangescherpte klimaatdoelen voor 2030 respectievelijk 2050 en meer gespecificeerde biodiversiteitsdoelen. Beide staan nog in de coulissen te wachten om in Europese richtlijnen voor de landbouw te worden vertaald. In alle vijf seizoenen van de sequel zien we de omgang met water en de droogteproblematiek een steeds grotere rol spelen.
Dat het telkenmale een crisis zal veroorzaken is voorspelbaar omdat de agrarische lobby wil voorwenden steeds volkomen door ‘Brussel’ te worden overvallen met weer nieuwe eisen, terwijl deze belangenbehartigers al decennia goed op de hoogte zijn van de verschillende problemen en de milieueisen die daarop gericht zijn. Hoe ik dat weet? Die eisen hebben ze in Europa namelijk proberen weg te lobbyen of te verzachten. Ze denken hun kortetermijnbelangen het best te dienen door het voeren van een loopgravenoorlog die ons van crisis naar crisis zal doen wankelen.
Als ontwerper weet ik dat als je vastloopt het vaak verhelderend werkt om even uit te zoomen. Als je het vraagstuk op een grotere schaal of over een langere tijdsspanne bekijkt, zie je soms de betrekkelijkheid der dingen. En als je het probleem in een bredere context plaatst, blijken zich andere verklaringen of nieuwe oplossingen aan te dienen of valt het soms gewoon wel mee. Als we deze beproefde werkwijze op ‘stikstof’ loslaten wordt er veel verhelderd, maar blijft het rustgevende relativerende gevoel uit. Integendeel, we ontwaren tot onze schrik de werkelijk enorme contouren van de olifant in het landschap.
Terwijl we ons in de Nederlandse verhoudingen druk maken om het aanwijzen van ‘piekbelasters’ om de stikstofcrisis vlot te trekken, is onze delta op de mondiale satellietkaarten een oplichtende stikstofhotspot. Nederland heeft geen piekbelasters: Nederland ís een piekbelaster. Onze Natura 2000-gebieden, die lijden onder de last van de stikstofdeken, zijn de kanarie in de kolenmijn voor een omvangrijker probleem. Reactieve stikstof en fosfaat zijn in een halve eeuw zo massaal en wijdverspreid geworden dat gesproken kan worden van het verstoren van de biogeochemische cycli van de planeet zelf. De impact op de waterkwaliteit, van sloot tot oceaan, en indirect op de klimaatontwrichting is zo groot dat het een van de indicatoren was om het Antropoceen uit te roepen: het tijdperk van de mens als geologische kracht. De geïnternationaliseerde landbouw is daarmee een treffend voorbeeld van hoe de globalisering tegen haar planetaire grenzen crasht.
Het lijkt erop dat de premier door deze crisis als zijn zwaarste te kwalificeren niet alleen op de complexiteit van de materie duidde, maar misschien ook wel besefte dat er barsten in zijn wereldbeeld waren gesprongen. Een soort politieke aardbevingsschade – deze keer in Den Haag zelf – waardoor een vitale steunpilaar onder het economische en het milieubeleid is bezweken, namelijk de veronderstelling dat het gaat lukken om tegelijkertijd economisch te groeien en de ecologische voetafdruk te verkleinen. De daarvoor noodzakelijke investeringen in technische en efficiencymaatregelen zouden kunnen worden betaald uit de groei van de economie, zo was de gedachte. Een soort nooit op papier gezette polderconsensus die vanaf de jaren zeventig de pacificatie tussen bedrijfsleven en milieubeweging heeft bewerkstelligd. Een win-winidee dat ook de basis vormde voor het ‘Groen Rechts-pleidooi van een optimist’ door dezelfde Rutte in 2008. Het ‘stikstofdossier’ laat als geen ander zien dat deze kruik niet langer te water gaat. Het is een illusie, een sprookje waarin we graag wilden geloven. Onder druk van het agro-industrieel complex is in het rijksbeleid altijd een voorkeur zichtbaar voor technische oplossingen boven volumemaatregelen. Anders gezegd: liefst blijven doen wat we altijd al deden zonder de veestapel te verkleinen en erop gokken dat de nadelige effecten door toekomstige technische innovaties kunnen worden opgelost.
Gaan we ook de fosfatencrisis, de pesticidecrisis, de biodiversiteitscrisis en zelfs de klimaatgevolgen voor de landbouw bezweren met technische innovaties? De technieken die dit wonder moeten verrichten klinken mij steeds onwaarschijnlijker en wanhopiger in de oren. Na het echec van de productie van mestkorrels om het mestoverschot dan maar te exporteren, de door boeren en mengvoederfabrikanten afgewezen veranderingen in het eiwitgehalte van het veevoer, de dure – vaak matig werkende – luchtwassers en de dichtslibbende mest en urine scheidende stalvloeren wordt nu de hoop gevestigd op een nieuwe generatie mestrobots, ingenieuze automatische koeienlatrines en er wordt zelfs geëxperimenteerd met het genetisch manipuleren van de pensbacteriën van onze herkauwers zodat ze minder methaan uitstoten. Het ontbreekt nog aan een technische oplossing voor het vervangen van de bijen, maar daar wordt gelukkig aan gewerkt. Op een Finse technische universiteit wordt een kunstmatig bestuifrobotje ontwikkeld dat als paardenbloempluis door de lucht vliegt. Hoera voor het ingenieuze mensdom!
Gevreesd mag worden dat deze innovaties, als ze al werken, de boeren weer in een nieuwe ronde van investeringen storten, terwijl ze al tot over hun oren in de schulden zitten. Het introduceert een nieuwe scheiding tussen wijkers en blijvers. Geen probleem voor de agro-industrie – de productie blijft groeien –, maar wel voor de plattelandscultuur die het aantal boeren weer verder ziet afkalven. Het is innovatie de verkeerde kant op. Waarom oplossingen zoeken binnen het denkraam dat de problemen heeft veroorzaakt? Echte innovaties helpen bij de noodzakelijke systeemverandering die de landbouw een werkelijk duurzaam perspectief biedt. Nog harder tegen de natuur in roeien helpt ons van de wal in de sloot. Geen misverstand: zonder technologie kunnen we niet, maar die moet in de juiste richting worden gekneed. Melk gefabriceerd door microben die de koe uit de keten haalt is wat dat betreft een nuttigere technologie dan de genetisch gemanipuleerde pensbacteriën. Het verschil tussen techniek inzetten voor verandering en techniek om de status quo te bestendigen.
Het is dus niet zomaar een haarscheurtje in het wereldbeeld van een liberale groen-rechtse premier, een barstje dat nog dichtgekit zou kunnen worden door een wat humanere versie van het neoliberale kapitalisme. Het gaat dieper, het is existentieel. Het gaat om structurele betonrot in het systeem zelf. Misschien beleven we wel de nadagen van het modernisme, het lange afscheid van een vooruitgangsgeloof dat sinds de verlichting emancipatie van het mensdom beloofde door het verbreken van de boeien waarin de natuur ons gekluisterd heeft. Een emancipatoire vooruitgang waarin iedere volgende generatie kon worden beloofd dat ‘het beste nog moet komen’. Het ijzeren geloof dat alle problemen stuk voor stuk en liefst geïsoleerd opgelost kunnen worden door ingenieuze innovaties. Dat solutionisme lijkt aan zijn einde te zijn gekomen.
Terug naar de vermeende tegenstelling stad-platteland. We denken dat we vanuit de stad van een veilige afstand, roerend in onze pumkin spice latte, toeschouwer kunnen zijn van de roerige veranderingen in de landbouw, maar zo zijn stad en platteland niet getrouwd. De landbouwtransitie houdt ons stedelingen een spiegel voor. Als we even nadenken, beseffen we allemaal dat we in hetzelfde schuitje zitten. In alle hoeken en gaten van de samenleving zullen dergelijke veranderingsprocessen gaan plaatsvinden. Harde keuzes zullen in alle sectoren onontkoombaar zijn om voor de generaties na ons nog een beetje een leefbare wereld achter te laten. Dus als de landbouw op een geheel andere leest geschoeid moet worden, dan kunnen we dat doortrekken naar de stad en de samenleving als geheel. Ergo: is ‘veestapel halveren’ niet vergelijkbaar met ‘wagenpark decimeren’? We zouden maar wat graag willen dat de klimaatcrisis wel zo’n beetje opgelost is met de aanschaf van een elektrische auto en dat we verder dezelfde levensstijl kunnen voortzetten, met als enig verschil dat we nu in een elektrische auto in de file aansluiten. Net als de schuivende panelen in de landbouw moet er op een radicaal andere manier nagedacht worden over mobiliteit en particulier autobezit. Over het enorme beslag dat auto’s leggen op de openbare ruimte.
Tweede voorbeeld: eerlijke prijzen voor landbouwproducten spiegelen– true pricing –betekent ook echte prijzen voor vliegtickets. Prijzen waarin alle externe kosten zijn verrekend en waarmee eindelijk kerosinebelasting wordt betaald. Inderdaad, een vervijfvoudiging van de prijzen van tickets zou wel eens het gevolg kunnen zijn. De eis voor een circulaire landbouw zou in stedelijke termen kunnen betekenen dat de mondiale bouwindustrie eens grondig naar haar gebruik van natuurlijke hulpbronnen kijkt. Deze introspectie levert beelden op die niet mals zijn. Een recent artikel in Nature laat zien dat alles wat we de afgelopen zevenduizend jaar hebben gebouwd het gewicht van de totale biomassa van onze planeet overschrijdt en – lees en huiver – voor 2050 nog eens zal verdubbelen door voortwoekerende verstedelijking. Waar de benodigde hoeveelheid cement, asfalt, staal en glas vandaan moeten komen, zonder het klimaat onomkeerbaar te ontwrichten, daar staat het verstand bij stil. Duidelijk is dat ook in de gebouwde omgeving uit een heel ander vaatje getapt zal moeten worden.
Kortom, het gaat in stad én platteland om niet meer en niet minder dan het anders organiseren van de stofstromen van onze industriële samenleving in combinatie met het verlagen van de omloopsnelheid, het toerental, van onze economie. Oftewel een heroverweging van het dogma van de economische groei. Luidt dit een tijdperk van degrowth in? Moeten we dan ook het vooruitgangsgeloof bijzetten in het museum van de eenentwintigste eeuw? Dat is een te makkelijk antwoord. Afzien van groei en vooruitgang als positieve drive is niet zo makkelijk. Een korte excursie door het woordenboek laat al zien dat woorden die met krimp te maken hebben allemaal een meer of minder negatieve connotatie hebben. Een alfabetische greep uit tientallen voorbeelden: achteruitgaan, afdalen, afnemen, aftrekken, besnoeien, dalen, herroepen, krimpen, luwen, ontbinden, oplossen, opraken, reduceren, verlagen, verminderen, verschrompelen, vervagen, vervallen, verwijderen, verzwakken, wegebben, zinken. Blijkbaar zit deze negatieve receptie in het dna van onze taal en tot in de haarvaten van ons denken.
Een welvarende afdalingsroute uitstippelen voor onze complexe maatschappij zal dus niet gemakkelijk zijn. Combineren we dat met de constatering dat oneindige groei in een eindige wereld onmogelijk is, dan lijkt het of we niet voor- of achteruit kunnen. Gelukkig, krimp-groei, vooruit-achteruit zijn misschien al te digitale keuzes. Ze laten geen enkele nuance toe en zien over het hoofd dat er wellicht zijwaartse ontsnappingsmogelijkheden uit het modernisme bestaan. Misschien kunnen we het economische groeimodel zélf wel ontgroeien en het vooruitgangsgeloof substitueren door een even positief elan van een alternatief ontwikkelingsperspectief. Kijken we naar de landbouw, dan blijkt een dergelijke zijwaartse beweging, niet vooruit en niet achteruit, maar anders, heel wel mogelijk te zijn. Er tekenen zich in mijn ogen twee mogelijke, goed bewegwijzerde routes af, die elkaar ook nog op een bepaald moment kunnen kruisen. Geen geitenpaadjes, maar echte zijwegen.
De eerste zij-uitgang is vrij radicaal. De productie van dierlijke eiwitten kan geheel worden overgenomen door zuivel op plantaardige basis, of zelfs geproduceerd door microben. Kweekvlees kan in biefstukvorm ge-3D-print worden. Technisch allebei al mogelijk. Het ertussenuit halen van de dierlijke schakel scheelt meer dan een slok op een borrel in de mondiale milieubelasting. Niet alleen in termen van stikstof- of fosfaatemissies, maar ook in het decimeren van het watergebruik. Het agrarisch grondgebruik, de wereldwijde agrarische sprawl, wordt dan teruggebracht tot het verbouwen van granen en groenten voor menselijke consumptie. Al het land dat nu wordt benut voor weiden en het verbouwen van krachtvoer voor onze runderen, schapen, geiten en kippen kan worden gebruikt als akkerland, of teruggegeven aan natuurlijke processen. Een samenhangende strategie om dit te bereiken is ontwikkeld door de Engelse milieukundige George Monbiot, die met de ondertitel van zijn boek Regenesis: Feeding the World Without Devouring the Planet geen misverstand laat bestaan over doel en ambitie van deze route. Het landschap dat voortkomt uit deze strategie is contrastrijk: de zeer geconcentreerde industriële productie van nepzuivel en kunstvlees, op een honderdste van de nu noodzakelijke oppervlakte, uitgestrekt akkerland met geringe input van hulpstoffen en toch een hoge opbrengst, dooraderd door grote, werkelijk wilde natuurgebieden die een boost aan de biodiversiteit geven en waar toerisme en recreatie gedijen.
De tweede zijdelingse ontsnappingsroute is het pacificeren van de verhouding van de landbouw met zijn natuurlijke en zijn sociale omgeving: het agro-ecologisch perspectief. De agro-ecologie is een wetenschapsdiscipline, landbouwpraktijk en sociale beweging in één. De wetenschap bestudeert traditionele en recente ‘agro-ecologische systemen’ uit de gehele wereld om te leren hoe geraffineerd die in elkaar zitten, en om zo honderden jaren zonder extreem veel input te kunnen produceren. De agro-ecologische landbouwpraktijk draait om het verminderen van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, diversificatie van teeltsystemen en het verantwoord en duurzaam gebruik van water en andere natuurlijke hulpbronnen, maar eerst en vooral om een minder desastreuze omgang met de bodem: die wereld onder onze voeten, dat levende en leven brengende systeem van schimmels, bacteriën, mijten, insecten, wormen, microben, mollen en nematoden die voor afbraak zorgen en de mineralen weer beschikbaar stellen voor de groei van planten. De sociale agro-ecologische praktijk integreert de boer, het agrarische inkomen en de plattelandscultuur in het geheel. Je zou kunnen zeggen dat een keur aan experimenten en voorlopers onder de verzamelnaam agro-ecologie schuilgaan. Het zijn boeren die uit de ratrace zijn gestapt, van biologisch-dynamisch en strokenteelt tot voedselbossen aan toe. In dit gemengde bedrijf nieuwe stijl speelt begrazing (en vlees!) nog wel een rol, maar veel bescheidener, en dat zal zich weerspiegelen in ons menu. ‘Hiermee kunnen we de wereld niet voeden’, is vaak de kritiek. Maar met uitgeputte bodems lukt dat zéker niet. Bovendien, de ‘groene revolutie’ is al een halve eeuw niet in staat gebleken de wereld te voeden omdat het eerder een distributie-/armoedeprobleem is dan een productieprobleem.
De vraag welk landschap uit deze strategie tevoorschijn komt is interessant omdat de agro-ecologie zich niet tot aanpassingen op bedrijfsniveau beperkt, maar haar ordeningsprincipes tot op de schaal van het landschap uitstrekt. Veel van de bestudeerde klassieke systemen – het kurkeiken-varken-bosweidesysteem (Pata Negra!) in Extremadura, de rijstbouw-viskweek-kroosvaren-eenden-combinatieteelt uit China, maar ook de contemporaine circulaire gemengde bedrijven – vragen collectieve arrangementen op het schaalniveau van het landschap.
Dat inzicht kan ons in Nederland helpen. Veel van de huidige problemen ontmoeten elkaar in het ruimtelijke domein en zijn ook met ruimtelijke en landschappelijke middelen aan te pakken. Bestrijding van de droogte door het vasthouden van water, het vergroten van de biodiversiteit en het herinrichten van een plaagbestendig landschap met nieuwe kleine landschapselementen gaan goed samen met circulaire landbouw. Het uit de stikstofwind houden van Natura 2000-gebieden en het voldoen aan de waterkwaliteitsvereisten versterken elkaar. Het geheel kan als bonus een mooi, gezond en economisch vitaal eigentijds landschap opleveren met een goed inkomen voor de boeren, als we bereid zijn voor deze maatschappelijke diensten te betalen.
De landbouw kan dus op ten minste twee manieren ontsnappen uit zijn zelfverslindende groei. Als we in hetzelfde schuitje zitten, hoe gaan we in de stad dan afscheid nemen van dat modernistisch vooruitgangsgeloof? Welke harde keuzes liggen er voor ons in het verschiet? Wat is het nieuwe enthousiasmerende handelingsperspectief? Even moedig zijwaarts de toekomst tegemoet!
Verhaal
Insula Dei
Essay
Het lijf van de grond
Poëzie
Overgangsfase
Essay
Het platte land
Beeld
Beeld
Verhaal
Nergens
Poëzie
Daylighting
Poëzie
Fernorchester
Poëzie
onprofessionele hulp
Beeld
Beeld
Poëzie
twee gedichten
Verhaal
Kleine vignetten over een middelgroot dorp
Poëzie
Uit: De Heuvels
Poëzie
habitat
Essay
Boven het ommeland
Poëzie
Asfaltdandy
Essay
Een verworpen gewoonte
Essay
Sorry, maar wat nu?
Poëzie
Amen
Verhaal
Niemandsland
Essay
Close reading VI: ‘hemel of sprookjesland – …’ van Alfred Schaffer
Verhaal
Noem me Ismaël
Poëzie
Over de ziel
Essay
Papa fume une pipe
Brieven