Turf ‘held’ op Twitter, barometer van de tijdgeest. Je leest het volgende.

De held is een slachtoffer van het systeem, dat we een hart onder de riem steken met een eretitel. ‘Lieve, lieve iedereen die vastloopt in de GGZ en dagelijks worstelt met zichzelf: Je bent een held(in)!’

De held is voor de racistische rechterflank de zwarte jongen die in een vlogje de apathische, geweldverslaafde outcasts van zijn generatie afschildert als uitschot. Die wordt het licht in de duisternis van zijn genre, de natuurlijke vijand die voor één keer namens de gewone hardwerkende burger spreekt. ‘Studeer, word een dokter, laat zien dat het anders kan.’ Reaguurder: ‘Eens met deze held.’

De held is de kerel die een berg beklimt om Afrikanen te helpen. ‘U bent een held heer Arjan. Een held met een heel groot hart.’

De held is de pacifist van de andere wang en de begraven strijdbijl: ‘De werkelijke held is degene die zijn eigen woede en haat overwint.’

De held is de vreedzame eigenheimer die in het vrije veld zijn droom van een ­natuurtuintje realiseert, dat hij helemaal zelf aanlegt: ‘Dan ben je gewoon een held.’

De held is de kleine vrijwilliger die in de buurt het vuil opruimt. Een arme, kleine krabbelaar, die tot overmaat van onrechtvaardigheid door het noodlot wordt geveld. Plaatselijk sufferdje: ‘Lokale held even uit de running: “Ik hoop snel weer zwerfafval te kunnen opruimen.”’

Heel soms is de held toch nog een winnaar. Over de schaatster Ireen Wüst: ‘Wat een heldin. Na 13 jaar gewoon weer een keer wereldkampioen op 1500 m.’

Maar ook die sporter zien we liever op zijn bek gaan en publiekelijk in tranen uitbarsten. Liever zien we Wüst pal voor de finish opgeven. Alles gegeven, alles verloren. En wat de winnares in haar tot heldin maakt, zijn de verliezen die aan haar herrijzenis voorafgingen. De nieuwe held is niet Siegfried, die de draak doodt. Niet de strijder, die op het slagveld sterft voor eer en glorie, niet iemand die zichzelf opoffert voor een hoger doel. Hij moet op ons lijken, die het niet zijn. De herkenbare verliezer.

Is de held dan helemaal dood? Nee. Als een herinnering aan grootser tijden smeult hij in het politieke landschap na. Voor zijn aanhang past de met de dood bedreigde Geert Wilders, die zijn vrijheid offert voor zijn politieke idealen, nog in de klassieke definitie van de held. Maar ook hij is het in de eerste plaats omdat hij het in hun ogen tragisch aflegde tegen de snode alliantie van links en de islam. Het is geheel niet de bedoeling dat de held zijn tegenstanders triomferend aan het spit rijgt. Dan heeft hun woede geen zin meer.

De held van nu is de door het lot verslagen winnaar die zijn onmacht exhibitionistisch aan de grote klok hangt, iemand die op ons lijkt. Hij is Frits Wester, die aan de talkshowtafel zijn alcoholverslaving opbiecht. Die na een onfortuinlijke val van ongenaakbare machine in een mens als wij verandert, herkenbare verliezer namens iedereen. Gevallen in de strijd tegen demonen die ons eerbare verlangen naar rechtvaardigheid en een geregeld leven ondermijnden.

De herkenningsdrang gebiedt dat we alleen modellen accepteren die op onze schaal acteren: the guy next door, een Wester die ook maar gewoon een alcoholist blijkt te zijn. Een reus zou maar afschrikken. Voor de ware held geldt wat Tucholsky ooit van God zei: ‘Gott ist gross. Mir zu gross.’ Prometheus is een brug te ver. Hij steelt ons identificatiemoment. Zijn moed, de gruwel van zijn straf: te groot. Hij neemt óns de maat. In het onheroïsche klimaat van nu is hij kansloos.

Het is al vijfenzeventig jaar geen oorlog. Niemand wordt met de rug tegen de muur op zijn morele standaarden getest. Wie kán in deze ordelijke, beschermende samenleving nog een heldendaad verrichten? Daarom wordt alles wat in klein bestek fatsoen en daadkracht, moed en eer, strijdvaardigheid en opofferingsgezindheid lijkt, uit armoede tot Sternstunde der Menschheit uitvergroot. We snakken naar bewijs dat het bestaat. En de Ersatzheld eist het loon dat hij verdient. Huilt uit bij Jinek, haalt de krant. Voor wat hoort wat.

Ik eer de held van wie geen sterveling het wist. De held die niet zijn five minutes of fame claimt. Die in volstrekte anonimiteit loyaal bleef aan beginselen.

Zo’n held was mijn overgrootvader, die in 1940 de Duitsers de deur wees toen ze hem vroegen of hij bakkersovens wilde leveren voor de U-Boten en de Atlantikwall. Hij had er nog rijker van kunnen worden. ‘Voor jullie werk ik niet,’ zei hij alleen, en dat was dat. Ze confisqueerden zijn bedrijf. Hij gaf geen kik, en dat was dat.

Een heldin was mijn moeder. Toen ze ziek werd, slokdarmkanker, draaide mijn vader door. Hij kon het aanstaande verlies niet aan. Hij moest naar het gekkenhuis. Daar zat hij een maand, terwijl zij thuis gelaten op de dood wachtte. Ze huilde niet, ze dacht aan hem. Zolang hij opgesloten zat hield ze een dagboek bij, voor hem, voor later, opdat hij zelf zou kunnen zien hoe dapper ze zich staande had gehouden. Anders, zei ze, blijft hij maar met die schuldgevoelens zitten. Ze schreef het medicijn tegen zijn schaamte. Ik heb het mogen lezen. Er staan uitsluitend opgeruimde observaties in. De tragedie had ze uitgewist. Voor hem, voor zijn zielenrust. Dat is heldendom, geloof ik. Jezelf vermannen.

De echte held is hij die met gevaar voor eigen leven een kind redt, het bij moeder voor de deur afzet en zonder zich bekend te maken in de nacht verdwijnt. Geef mij de heldendaad die nooit het daglicht zag, de stille eer, de anonieme discipline. Ik, die niet weet of hij de moed heeft om onder moeilijker omstandigheden dan me een leven lang lang beschoren zijn geweest het zwijgen te bewaren over mijn kleine zege op de angst voor bloed en tranen.

Bas van Putten (1965) is musicoloog en schrijver. Hij publiceert over muziek in De Groene Amsterdammer en over auto’s in Autoweek en NRC Handelsblad. In 1996 ontving hij de Pierre Bayle Prijs voor muziekkritiek en in 2001 de Debutantenprijs voor zijn roman Doorn.

Meer van deze auteur