De woorden waren me te snel af geweest. Terwijl de jongen langzaam knikte maakte testamentische wroeging zich van me meester. Zijn reactie rijmde met het format van het examengesprek, waarin ik de vaderlijke partij van kennis en autoriteit vertegenwoordigde. Ik had hem willen ontlasten met een slotsom, nota bene wegens een gesteldheid die veel meer studenten trof, maar stootte een ongepast begrip uit.

Door de academisering van het hoger onderwijs staan generaties jongeren oog in oog met een type tekst waarvoor ze niet hebben gekozen, laat staan dat ze er een zogeheten attitude tegenoverstellen. Ze reageren erop met taal die hun vreemd is. Bij de een paradeert dan bravoure; de ander, zoals degene die tegenover me zat, kruipt in een schulp. Hij wist dat zijn geschriften tekortschoten. En ik wist dat mijn gelijk niets waard was, omdat het vastlag.

Een eindcijfer herbergde meer onderdelen die ik, ongraag veroordeeld tot boeman, gepromoot had. Participatie godbetert, een presentatie en zelfs dit gesprek – een keuzevak over geschreven taal kon buiten papier om worden voltooid. Daar verwees mijn schijnbare geruststelling ook naar: de student was toegewijd geweest tijdens de lessen, door mij hernoemd als bijeenkomsten, en hij had zich voor de onvermijdelijke reeks PowerPoint-dia’s geïnformeerd over een rand-Europees geval, een sociaal-politieke anekdote die hem aan het hart ging.

De complicatie was dat de student ongeneeslijk ziek bleek. Mijn woorden hadden een vak verheven tot iets wat ertoe zou doen binnen een ander waardepatroon. De enige relevante geruststelling die ik had kunnen geven was een dag zonder pijn of vermoeidheid. Precies het begrip ‘marge’ maakte mijn zinnetje misplaatst. Had ik het gesmeed met het ridiculer maar verwant geworden ‘buffer’, dan was het nog draaglijk geweest.

‘Marge’ oogt als een vuilstortplaats. In mijn boek Zilverlingen ben ik er een overzicht van begonnen, waarbij het bijvoeglijk naamwoord ‘marginaal’ het afzetblok voor depreciatie moest vormen. Ik memoreerde dat het een geuzennaam was, zeker in kunsten, stralend van levenslust. Wanneer daar precies veranderingen in zijn geslopen is me onbekend, maar zelf heb ik de nachtzijde ervaren. Mijn huiver voor groepsvorming en fobie om maar op een foto te staan werden uitgeduid als manoeuvres om buiten schot te blijven, waardoor ik tegen de grotebozemensenwereld een even gratuite als sneue zuiverheidswaan kon koesteren.

Weinig later bleek dat kunstenaars niet afwijken van de rest van de mensheid. Ze behoren evengoed tot de 99 procent die niet wordt gezien. Wel zijn er manieren om te ontkomen aan die marge, suizend van ontzagwekkendheid, maar garantie bieden ze nooit.

De cruciaalste verandering is dat onder ‘marginaal’ stemmen kunnen worden gesmoord die onwelgevallig zijn, inclusief die van geelbehesden en mensen die rondzwerven bij landsgrenzen. Het bijvoeglijk naamwoord is een zelfstandig naamwoord geworden. Als zodanig gold het onlangs als thema voor Honderd Dagen, een jaarlijkse Vlaamse verkleedpartij op middelbare scholen. Op één plek had de directie de concretisering van dit thema principieel gewraakt en blijkbaar te onwelvoeglijk uitgedoste leerlingen stante pede naar huis gestuurd.

Welke moraal was aangetast? En waarom meende ik dat ik juist op dat gebied tekort was geschoten tegenover de student?

Voor mij betekent ‘marge’ het mooiste van het mooiste. Het wit rond een tekst, een vrije ruimte, om er iets bij te schrijven: lof, ontzetting, kritiek, aanvulling… Participatie waar ik niet van in de lach schiet, en waar geen diploma voor verplicht is of een afkomst of een vermogen. Tussen het wit werd domweg iets geformuleerd dat bleek te smeken om reactie. Daar zal een zekere gevoeligheid voor vereist zijn, waarvan ik niet goed weet of die te leren is. Mij lijkt het veeleer afleren, een vallen uit zichzelf in een regio die hovaardig als comfortzone wordt aangeduid, binnen de bebouwde kom van het denken dus. Daar gaan overlevingsdriften in schuil, waarvan beleefdheid een milde is.

Deze vorm van onverplichte deelname heeft naar mijn overtuiging de grootste gelijkenis met wat een dialoog wordt genoemd. Een voorrecht. Ze laat ook steevast een keerzijde van non-conformisme zien, de inbreuk, het schenden van wit. En daar weer de terugslag van, mogelijk imagoverlies, die pakweg Judas al dacht te hebben ingecalculeerd.

Door de digitalisering is het ingewikkeld geworden deze delicate val uit zichzelf bewust te laten geschieden. Het vergt nog slechts de reflex van een muisklik om mee te doen met een tekst. En daar staat men dan, tussen velen over wie het adagium Don’t feed the trolls is uitgevaardigd. Meningen hebben echter minder met de marge te maken, een noodkreet meer. Die had de student gerust aan mij kunnen uiten, het liefst met een opstand. Zou dat het eindcijfer hebben beïnvloed? In elk geval had hij een griffel gekregen.

Marc Kregting (1965) publiceerde vijftien boeken. Zijn recentste, Zilverlingen (2019), bevat onder meer uitleg over zijn digitale Omzeillexicon, waarin hij woorden en uitdrukkingen verzamelt waaruit betekenis is weggelekt. Verder werkt Kregting aan een encyclopedie van de val en is hij te volgen op zijn weblog De Honingpot.

Meer van deze auteur