‘Als je je neus naar beneden richt en dan opkijkt, lijken je ogen groter,’ zegt de fotograaf. Ik heb geen grote ogen, geen uitgesproken wens om mijn ogen groter te doen lijken. Toch volg ik enigszins hulpbehoevend haar instructies op. Ik buig mijn hoofd naar beneden, richt mijn blik op de sproeten op het puntje van mijn neus en sla mijn ogen op naar de lens.

‘Mooi,’ zegt ze.

Er zijn weinig dingen die ik zo ongemakkelijk vind als portretfoto’s. Het confronteert me met allerlei representatievragen. Hoe ik mezelf zie – wat niet noodzakelijk overeenstemt met hoe anderen mij zien. Hoe ik mezelf wil zien. Hoe onmogelijk het eigenlijk is om naar jezelf te kijken. Hoe ik hoop dat anderen me zien, me niet zien.

Met opgeslagen, nauwelijks groter lijkende ogen boots ik een bepaald beeld van uiterlijke schoonheid na in de hoop mijn ongemak te verbergen over hoe ik me tot dat beeld verhoud. Afgezien van de extreme omstandigheden van de portretfoto, betrek ik die vragen niet al te veel op mezelf.

Nochtans probeer ik andere vlakken van mijn leven zo veel mogelijk in te richten naar schoonheid: een cultuurhistorisch begrip, een even ongrijpbaar als veranderlijk woord, een anamorfose die de vorm aanneemt van elk aanschouwend oog.

Schoonheidservaringen zijn wellicht mijn meest gekoesterde bezit. De eerste keer onder water lopen bij het horen van een partituur.

Het volle gewicht van de Sagrada Familia op me voelen neerstorten en er tegelijk door opgetild worden.

Dat gesprek, die keer in de universiteitsbibliotheek in Parijs.

Bijna lijfelijk verdwijnen in de vaart van een roman, in de cadans van een gedicht.

De vermoeide stilte die ik deelde met een geliefde op een bergtop.

Een verzameling landschappen.

Ik ben me ervan bewust dat deze voorbeelden niet helemaal vrij zijn van sentiment, en hoewel ik mezelf graag voorhoud dat ze nauw verweven zijn met mijn persoonlijke ervaring, zijn het in zekere zin collectieve ervaringen, momenten en plekken waarin schoonheid zich laat manifesteren, indrukken die voor sommigen vluchtig, voor anderen permanent zijn.

Soms verlang ik ernaar om de code te kraken. Als ik achterhaal hoe een schoonheidservaring precies in elkaar zit, kan ik haar dan sneller opwekken, intenser beleven? Ik lees en denk en definieer: een verhevigd moment van waarneming en affect.

Een utilitaire poging. Schoonheid ervaren, in de alledaagsheid of in kunst, materieel of immaterieel, is toch ook een soort ‘betovering’. Het overkomt je. Schrijver en literatuurhistoricus Stephen Greenblatt schrijft: ‘Looking may be called enchanted when the act of attention draws a circle around itself from which everything but the object is excluded.’1

Is dat wat Vasalis in haar dagboeken bedoelt met de ‘verwijde concentratie’ die de dichter in staat stelt een ‘andere’ wereld, de wereld van de poëzie te betreden? Concentratie die zichzelf met een cirkel omtrekt. Een heksenkring, iets mystieks.

Gelukkig gaat aan mijn mijmeringen een hele begripsgeschiedenis vooraf. Plato – of een onbekende auteur die zich voordoet als Plato – laat Socrates en de erudiete Hippias erover discussiëren in de Hippias Major (390 v. Chr.). Het onderwerp: to kalon, Grieks voor ‘het Schone’. Het is een lustig gesprek, waarin ze met retoriek en humor bijvoorbeeld proberen te beslechten wie van beiden nu de meest ideale held is, Odysseus of Achilles. Via verschillende denkstappen proberen ze tot een definitie te komen. Schoonheid is het Passende. Het Nuttige. Het Weldadige. Het Goede. Schoonheid is wat esthetisch behaagt.

Over dat behagen heeft ook de Schotse filosoof David Hume het later in het tweede boek van zijn hoofdwerk A Treatise of Human Nature (1739): ‘Beauty is a form that produces pleasure.’ Aan dat genot hangt hij bovenal de gedachte op dat het wordt gegenereerd door the Utility, het nut van het schoonheidsobject.

Maar net als bij Hippias en Socrates, wijkt Humes stelligheid in de loop van zijn teksten. Het begrip schoonheid verandert, is dan toch meer ‘natuurlijk’, dan ‘nuttig’, duikt in andere definities op. Zo is schoonheid achteraf bekeken toch niet datgene wat genot voortbrengt, maar het voortgebrachte genot zelf is de schoonheid. Het is pas schoonheid als de geest het als dusdanig ervaren heeft. Van vorm naar sentiment, van object naar affect.

Niet enkel Socrates, Hippias en Hume worstelen met het woord. De estheticaleer toont dat Schoonheid zich hoe dan ook niet nauw laat definiëren, en als het dat wel doet, dan slechts voor even. Het is een wisselvallig, vluchtig begrip.

En toch probeert men het voortdurend te kapen. In een televisie-uitzending van De afspraak op vrijdag (Canvas, 15 november 2019) verkondigde NVA-politicus Peter De Roover, in het kader van de subsidievermindering in de cultuursector, dat kunst en cultuur en beschaving toch vooral over ‘schoonheid’ moeten gaan.

‘Ik denk dat de voorbije jaren het gegeven dat kunst schoonheid is te veel vergeten is. Vroeger hadden we kunstenaars met een beter oog voor schoonheid, en die leenden hun talenten om een publiek ermee in aanraking te laten komen,’ stelt hij.

Moderator Ivan de Vadder steekt een waarschuwende vinger op: ‘Maar kunst is subjectief!’ roept hij.

‘Een nostalgische visie!’ komt een tafelgenoot tussen.

‘Een zeer nostalgische visie,’ zegt De Roover smalend, ‘en ik ben blij dat ze terugkomt.’

Indachtig dat de partij van De Roover in haar cultuurbeleid een duidelijke, ideologische focus op erfgoed legt, doet het lijken alsof hij het begrip ‘schoonheid’ bevriest in een vervlogen tijd. Het is de schaamteloze recuperatie van een woord dat zich niet laat recupereren. De Roover neemt het begrip bij het nekvel en laat het mak in de lens van zijn cultuurvisie kijken, de ogen opslaan, aan het beeld beantwoorden.
Hoe onbehaaglijk kan een woord van mond tot mond transformeren.

  1. Stephen Greenblatt, ‘Resonance and Wonder’, in Ivan Karp en Steven D. Lavine (red.), The Poetics and Politics of Museum Display (Washington, DC: Smithsonian Institute Press, 1991), p. 49. 

Charlotte Van den Broeck (1991) is dichter en schrijver. Haar debuut Kameleon (2015) werd bekroond met de Herman De Coninckprijs voor het beste debuut. Voor haar tweede dichtbundel, Nachtroer (2017), werd ze genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2018. In 2019 verscheen haar prozadebuut Waagstukken.

Meer van deze auteur