Het woord bestaat, al wordt het zelden correct gebruikt. Want ‘jezuïtisch’ is geen gewoon bijvoeglijk naamwoord. Het hoort thuis in het slinkende rijtje van stigmatiserende adjectieven die aan deze of gene bevolkingsgroep akelige eigenschappen toeschrijven. Bij de jezuïeten is dat vooral berekenende achterbaksheid. Je ziet er het gezicht bij van de inquisiteur Bernard Gui uit het slotdeel van De naam van de roos, vooral de filmversie ervan. Het jezuïtische belichaamt intelligente kwaadaardigheid, tuk op zo veel mogelijk verderf, of minstens gespitst op het eigen overleven ten koste van alles. De uitvinding van de reservatio mentalis, zeg maar het leugentje om bestwil, wordt daaraan toegeschreven.

Maar Bernard Gui was geen jezuïet. In de tijd waarin De naam van de roos is gesitueerd bestonden die nog niet eens. Inquisitie was vooral een zaak van de orde der dominicanen, en juist de jezuïeten zouden er nogal het slachtoffer van worden. Wereldse mogendheden bleven daarbij niet achter. Meer dan eens werd de Societas Jesu collectief uit een land verbannen. Op doorreis naar Rome kon een jezuïet in Zwitserland zijn identiteit lange tijd maar beter een beetje jezuïtisch verloochenen.

Misschien roept een stel hoogintelligente mannen (vrouwelijke jezuïeten bestaan niet), bij elkaar gezet om na te denken over de dingen des levens, vanzelf de nodige achterdocht op. De orde is nu eenmaal niet vrij van de ondeugd enigszins te zwelgen in het eigen intellect, dat anderen graag de loef afsteekt. Dat wordt haar niet gemakkelijk vergeven. En als ze zich dan ook nog mengt in beleid en politiek (menig jezuïet diende als raadsman een vorst) gaat ze gemakkelijk een kaste vormen die zich specialiseert in de slinksheden van de spindoctorof de financiële specialist op zoek naar sluipwegen voor belastingontduiking.


Zelf heb ik de jezuïeten nooit op die manier meegemaakt. Onderwijs was en bleef hun eerste roeping – en daar waren ze in mijn jeugd buitengewoon goed in, al moest je er als leerling zelf ook wel een beetje slim voor zijn. Nooit heb ik kritischer leren denken dan op de school waar zij al een minderheid van het docentencorps vormden maar die nog wel door hen werd bestuurd en begeesterd. Nooit heb ik er scherper leren debatteren. Zo kritisch en scherp dat de leermeesters op die school, zo rond 1970, van hun leerlingen ook zelf weleens om de oren kregen. Stiekem vonden ze dat, geloof ik, niet zo erg. In elk geval was het een paradoxaal teken van hun succes.

Jaren later stuitte ik, in een boek dat ik vertalen moest, op de uitdrukking ‘my Jesuit friend’. Voor die Engelse constructie was ik op hun middelbare school al gewaarschuwd, zij het aan de hand van een ander voorbeeld. Dat was, meen ik, ‘our Manchester factory’: in het Engels kun je zo’n substantief ongewijzigd een adjectieve functie geven; in het Nederlands kan dat niet. Of kón het niet, aangezien we ons laten meeslepen door de hedendaagse bestuurstaal die zonder blikken of blozen over het ‘Amsterdam museum’ of de ‘Rotterdam code’ spreekt. In dat opzicht hebben mijn jezuïeten helaas het onderspit gedolven.

Ironisch was het natuurlijk wel dat ‘onze Manchester fabriek’ in het Nederlands eigenlijk wél kan, net als ‘Deventer koek’. Ik sluit niet uit dat het verwarrende voorbeeld juist dáárom door hen was uitgezocht. Zagen wij leerlingen wel dat het ene ‘Manchester’ het andere niet was, ook al waren substantief en adjectief morfologisch niet te onderscheiden? Met dat soort slimheid waren zij in hun element, en die intelligentie mocht je af en toe – zo begrepen wij – best even tonen. Dat je met alleen maar aardig zijn niet ver kwam wisten ze op grond van hun eigen geschiedenis maar al te goed. Jaren later zou dat onder de noemer ‘assertiviteit’ ook door de rest van het onderwijsveld worden ontdekt. Helaas zonder de jezuïetenwijsheid die zich er goed van bewust heeft dat alles zijn maat heeft – en anders zichzelf gaat tegenwerken.

Jezuïetenwijsheid: zo vertaal je dus het adjectief dat bij hun naam hoort, realiseerde ik mij pas veel later. Nóóit ‘jezuïtisch’ dus, zoals negen van de tien in het Nederlands uitgegeven boeken klakkeloos doen. ‘Jezuïetenschool’ dus, en ‘jezuïetencollege’, ‘jezuïetenpater’, en ja: ook ‘jezuïetenstreek’. Ongemerkt belanden we daarmee toch weer in ‘jezuïtische’ vaarwateren. Anders dan over ‘jodenstreek’, waarmee het qua betekenis en ongunstige framing veel gemeen heeft, is over die uitdrukking nooit ophef ontstaan. Ik denk ook niet dat de ‘sociëteit’, zoals jezuïeten hun orde bij voorkeur noemen, er ooit officieel bezwaar tegen heeft gemaakt. Vermoedelijk waren ze er, met hun sardonische gevoel voor geuzenhumor, heimelijk zelfs een beetje aan gehecht.

Hoe ik ‘my Jesuit friend’ uiteindelijk vertaald heb? Aan de toen al achteloze vanzelfsprekendheid van ‘mijn jezuïtische vriend’ heb ik me in ieder geval niet bezondigd. Maar ‘jezuïetenvriend’? Dat wijst eerder op een filo-jezuïtische hang bij wie nu juist níét tot die orde behoort; misschien heb ik zelf inmiddels die verdenking wel op mij geladen. Veel fraais kon ik er in mijn vertaling uiteindelijk niet van maken. Het werd, geloof ik, zoiets als ‘mijn vriend, de jezuïet’. Niet mijn grootste trouvaille, geef ik toe. Wel uit het hart gegrepen.

Decennia later mondt dat – zo realiseer ik mij nu – uit in bijna zoiets als de apologie van een ‘jezuïetenvriend’. En opnieuw gaat dat niet zonder achterdocht. Zou die jezuïetenleerschool zo alsnog niet haar vruchten hebben afgeworpen, bijna over het eigen uitdoven heen? zullen haar aanklagers allicht denken. Misschien is dat zo – en voor mijn part noemen ze dat dan maar ‘jezuïtisch’. Al die allang gestorven paters zal het in hun jezuïetenhemel niet zoveel kunnen schelen, denk ik. Waarschijnlijk grinniken ze zelfs een beetje in hun vuistje.

Ger Groot (1954) doceerde filosofie in Rotterdam, Nijmegen en Antwerpen. Hij was columnist, medewerker en recensent van NRC Handelsblad, Filosofie Magazine, De Groene Amsterdammer en Trouw. Hij levert regelmatig bijdragen aan wijsgerige, literaire en culturele tijdschriften, schreef een tiental boeken en vertaalde werk van Derrida, Husserl, Duby, Schama en anderen.
 

Meer van deze auteur