In de eerste hoofdstukken van mijn roman staat dat de titel Hosselen het onderwerp is van de zoektocht. Het gaat over taal als cultureel beladen subject. Het woord ‘hosselen’ is een Surinaams woord. Het staat inmiddels in de Dikke van Dale. De roman is een onderzoek naar de schijnbaar negatieve bijdrage die de Surinaamse taal aan de Nederlandse taal levert. Er schijnt een dogmatische houding ten opzichte van de Surinaamse taal te bestaan. Veel Surinaamse woorden en begrippen die in de Van Dale terechtkomen zijn namelijk woorden en begrippen die iets slechts uitdrukken. Hosselen is volgens de Van Dale heroïne verhandelen. In Suriname is het niet per se een drugsgerelateerd woord. Het heeft vaak zelfs niets met drugs te maken. Het is een vorm van overleven, om op een legale manier voor jezelf op te komen. Ik heb het woord in de Nederlandse context tot husselen gemaakt, om het negatieve te doen verdwijnen. Husselen doet de schilder met zijn kleuren. Ter inspiratie husselt hij zijn kleurenpalet. Als hij kleuren mengt schildert hij daar een fictieve werkelijkheid mee. Een die hij mooier vindt dan die gegeven is. Ik heb de bijdrage die de Surinaamse woorden leveren positief benaderd, door taal en inhoud te vermengen. Soms vindt er in de roman een situatie plaats die zich letterlijk verplaatst en binnen de nieuwe verhaallijn een andere betekenis genereert. Dit alles bewust gehanteerd, opdat er een andere realiteit, een schone realiteit aan het licht komt; het herhalen van het proces met kennisvergaring en begrip als doelen gesteld.

De Nederlandse schrijver, dichter en beeldend kunstenaar Edgar Cairo en de manier waarop er met hem en zijn literaire werk is omgegaan was een inspiratie. Hij heeft nooit een prijs gekregen. De ‘negerschrijver’, zoals men hem toentertijd noemde, werd dood aangetroffen in zijn woning, liggend in een plas bloed. Het inspireerde mij om me nader te verklaren. De ondertitel van Hosselen is ‘Een diachronische roman in achtenvijftig gitzwarte facetten in identiteitsdenkend Nederland’. Het woord gitzwart geeft aan dat het geen komisch relaas is, geen politiek pamflet, geen autobiografische mijmering en geen navelstaarderij of quasidiepzinnig verhaal. De meerduidige vertelvorm is noodzaak, omdat de vertelling zich niet op een chronologische tijdslijn bevindt, maar in een diachronisch kader. Sinds wanneer heeft de kwaliteit van een roman niets te maken met de dynamiek van de taal en de vaart van het verhaal? dacht ik. Zijn goede romans per definitie trage vertellingen, door slome en eenduidige personages uitgebeeld? Het is waar dat ik de diachronie tot hoofdvorm van de roman heb gemaakt, want ik houd niet van gereformeerde kunst. Van de schilder Piet Mondriaan mocht men geen diagonalen schilderen. Het vlak moest in verticalen en horizontalen opgedeeld worden; de hokjesgeest. Een diagonaal werkte volgens hem taalversnellend. Ik ben eerder een bewonderaar van Theo van Doesburg. Hij was een antidogmaticus. Van hem mocht veel meer en konden oneigenlijke vormen naast elkaar bestaan. De constructie werkt. Feit en fictie vermengen en stuwen elkaar op. De hoofdpersoon is een fictief personage. Hij is een curator die de ideale tentoonstelling aan het samenstellen is en komt onheil tegen op zijn pad. Hij zet door. Om de verzelfstandiging van de roman te bewerkstelligen moest aan het eind het kader doorbroken worden. Aan het eind van de roman stapt de curator uit het kader van de fictie en gaat hij daadwerkelijk die tentoonstelling cureren. De titel van de show is: Eat the frame!

Nee, hij is geen dealer en ik ben geen charlatan. Ik ben ook geen verwaand schrijver. Als de hoofdpersoon hardop reflecteert dan is dat om houvast te vinden in het grote. De existentiële angst ligt tijdens het schrijven altijd op de loer. Ik zie het als een kind dat hardop begint te praten en te zingen als het donker wordt en beseft dat het alleen is. Het is hoogstens zo dat een schrijver niet bang mag zijn, want angst vertroebelt het verhaal. Daar heb ik over nagedacht. Daar kwamen toen die facetten van pas, en niet te vergeten de humor. Ik heb geprobeerd om achtenvijftig invalshoeken te creëren, zodat het verhaal niet uit frustratie kon dichtlopen. Ik was op zoek naar helderheid en de verdichting. Zo vond ik de metafoor van de ruwe diamant. In achtenvijftig facetten geslepen is die een briljant. Jij denkt dat ik mezelf briljant vind zeker? Het ging mij om de dramatische vorm. Het licht moest van meerdere kanten kunnen binnenkomen en gereflecteerd worden. Dat heeft niets met een hoofdpersoon of schrijver te maken die geen zelfkennis heeft en verguld is van zichzelf. Zo’n soort schrijver ben ik niet en zo’n hoofdpersoon komt in de roman niet voor. Er wordt veel verteld. Dat klopt. Maar er wordt ook veel getoond. Wat de exacte verhouding tussen die twee is kan ik niet zeggen. Wat ik met zekerheid kan zeggen is dat Hosselen niet slechts wat onderwerpen aanraakt. Het gaat over de zoektocht naar licht. Is het daarmee een licht verhaal? Alles wat er verteld wordt toont zich in een strenge facettenvorm die samenvalt met de inhoud.

Michael Tedja (1971) is schrijver, dichter en beeldend kunstenaar. Boeken van hem bevinden zich in de biblio­theken van onder andere moma New York, University of Cape Town, Staatliche Museen zu Berlin, Columbia University, Princeton University, Harvard University, Centre Pompidou, Stedelijk Museum Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Leiden en Getty Research Center, Los Angeles.

Meer van deze auteur